Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4967/GV, 30 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/4967/GV

betreft:   [klager]                                                                  datum: 30 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.             De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

De gronden in de afwijzende beslissing zijn onjuist. De werkelijke gang van zaken was als volgt. Op 9 september 2019 was naar aanleiding van het onderzoek door de medisch adviseur al bekend dat klagers moeder op dat moment verbleef in het hospice. Op 10 september 2019 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting Vught aan klager toestemming verleend voor een bezoek aan zijn moeder. Op 1 oktober 2019 heeft klagers zoon telefonisch doorgegeven dat klagers moeder is overleden en heeft het personeel zelfstandig een afspraak ingepland met de casemanager zodat een en ander geregeld kon worden. Ook hieruit kan worden afgeleid dat is aangenomen dat klagers moeder was overleden. Op 2 oktober 2019 had klager een persoonlijk gesprek met zijn casemanager, waarin hem ongevraagd werd aangeboden dat hij vijf dagen verlof zou kunnen krijgen. Klager moest hiervoor enkel het overlijden van zijn moeder aantonen. Vervolgens is telefonisch contact opgenomen met een medewerker van het hospice waar klagers moeder verbleef. Diezelfde dag heeft klagers zoon per e-mail documenten aangeleverd waaruit bleek dat klagers moeder was overleden. Klagers casemanager stelde die middag voor dat klager incidenteel verlof kon genieten om afscheid te kunnen nemen aan de kist. Dit voorstel vond klager onacceptabel en respectloos. Bovendien had hij al eerder toestemming gekregen voor een incidenteel verlof. Op 3 oktober 2019 ontving klager de negatieve beslissing op zijn verzoek tot strafonderbreking, met als afwijzingsgrond dat klager niet zou hebben aangetoond dat zijn moeder is overleden en evenmin zou hebben aangetoond dat het zijn moeder was. Dit had hij echter al eerder aangetoond, waardoor hij op 11 september 2019 incidenteel verlof had gekregen. Bovendien was de Minister ook tijdig in het bezit van een uitvaartkaart, een verklaring van de officier van justitie van 11 oktober 2019 waarin het overlijden wordt bevestigd en een verklaring van de arts. Daarnaast heeft de Minister een bewijs van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ontvangen. Ten aanzien van het argument dat er een risico zou zijn dat klager zich aan de detentie zou onttrekken merkt klager op dat hij zich op 16 november 2018 vrijwillig heeft gemeld en tot die tijd veelvuldig contact met het Openbaar Ministerie (OM) heeft gehad over zijn vrijwillige melding. Niets wijst op een risico op onttrekking. Dat klager lange tijd onvindbaar zou zijn geweest, is ook onjuist. Sinds januari 2018 was klager de opgelegde vrijheidsstraf bekend. Tot 15 november 2018 heeft klager in Nederland, België, Luxemburg en Duitsland verbleven en was hij altijd volledig zichtbaar. Dat klager niet aanwezig was op de uitvaart van zijn moeder, heeft onherstelbaar groot leed en schade veroorzaakt bij klager en zijn familie. Dat in de afwijzende beslissing onjuiste gronden zijn gebruikt, ervaart klager als respectloos.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Het verzoek is afgewezen omdat klager geen overlijdensakte heeft overgelegd en het risico op onttrekking aan detentie aanwezig is. Klager voert aan dat zijn zoon per e-mail documenten zou hebben aangeleverd waaruit zou blijken dat zijn moeder is overleden. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing was echter geen overlijdensakte overgelegd. Hangende het beroep is gebleken dat de Minister niet in het bezit was van e-mails van klagers zoon waaruit blijkt dat klagers moeder geen natuurlijke dood is gestorven. Na het nemen van de bestreden beslissing heeft de gemeente Meppel de overlijdensakte afgegeven, nadat het OM te kennen had gegeven geen bezwaar te hebben tegen de begraving of de verbranding van het lichaam van klagers moeder.

Ten aanzien van de onttrekking is gewicht toegekend aan de overweging uit het advies van het OM waaruit volgt dat het team FAST is ingezet om klager zich te laten melden. Dit duidt op een gevaar voor onttrekking aan detentie. Klager heeft niet in aanmerking willen komen voor begeleid incidenteel verlof en de Minister heeft klager niet in aanmerking willen laten komen voor onbegeleid incidenteel verlof gelet op het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking, nu niet is aangetoond waarom niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Daarnaast is er geen informatie bekend over klager in de vorm van bijvoorbeeld een reclasseringsrapport. Daarbij heeft klager zich pas na veel moeite gemeld voor het uitzitten van zijn strafrestant. Klager heeft zichzelf uiteindelijk gemeld, maar FAST is wel ingeschakeld. Dit duidt op een gevaar voor het onttrekken aan detentie. Ten aanzien van incidenteel verlof voldoet klager evenmin aan de eisen van de wet, nu een overlijdensakte ontbreekt en ook niet is aangetoond dat klager een hechte relatie had met zijn moeder. Niet is gebleken dat de nabestaanden van de overledene geen bezwaar hebben tegen klagers aanwezigheid. Mocht toch zijn voldaan aan deze voorwaarden, dan heeft het OM geen bezwaar tegen een kortdurend begeleid verlof.

De vrijhedencommissie heeft op basis van het advies van het OM negatief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking.

3.             De beoordeling

Klager is onherroepelijk veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van 270 dagen wegens oplichting, meermalen gepleegd. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis te ondergaan van 332 dagen op grond van de Wet Terwee en 120 dagen lijfsdwang in het kader van ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 5 november 2020.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie of vier dagen om respectvol afscheid te kunnen nemen van zijn moeder en bij te kunnen dragen aan haar wensen met betrekking tot de uitvaart. Ook wilde hij de plechtigheid op 5 oktober 2019 bijwonen.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van laatstgenoemd artikel bepaalt dat het bezoek kan bestaan uit het bijwonen van een uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Het derde lid bepaalt dat het bijwonen van de uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Toestemming voor het bijwonen van de uitvaart of het brengen van een rouwbezoek kan op grond van het vierde lid slechts worden verleend indien de nabestaanden van de overledenen daartegen geen bezwaar hebben.

De beroepscommissie is van oordeel dat klager niet heeft onderbouwd waarom niet kon worden volstaan met de hem aangeboden en door hem geweigerde ‘andere vorm van verlof’, te weten begeleid incidenteel verlof om afscheid te nemen van zijn moeder. De Minister heeft, gezien het reeds op 9 september 2019 verleende incidentele verlof en de toezegging dat dit herhaald kon worden “als het overlijden van moeder acuut is”, in redelijkheid kunnen beslissen tot afwijzing van het verzoek om strafonderbreking omdat kon worden volstaan met een andere vorm van verlof. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. S. Djebali en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van  mr. R. Smeijers, secretaris, op 30 december 2019.

                secretaris               voorzitter

Naar boven