Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4137/GA, 30 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4137/GA

betreft:            [klager]            datum: 30 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen vier uitspraken van 2 juli 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         het insluiten van klager in zijn verblijfsruimte tijdens een gedeelte van het bezoekmoment, nadat hij op eigen initiatief naar de afdeling terugkeerde (KA-2019-000117);
b.         de omstandigheid dat het in het plusprogramma aangeboden dagprogramma te weinig activiteiten bevat en dat geen resocialisatieactiviteiten worden aangeboden (KA-2019-000118);
c.         de omstandigheid dat het afdelingshoofd klagers gedrag in het kader van het systeem van promoveren en degraderen ten onrechte als ‘oranje’ heeft bestempeld (KA-2019-000130); en
d.         de beslissing van 9 mei 2019 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (KA-2019-000139).

De beklagcommissie heeft de klachten a, b, en d ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht c, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

a. Gedetineerden worden volgens de directeur uitgesloten, voor zover de personele bezetting dit toelaat. Niet is gebleken dat de personele bezetting aanleiding was om klager in te sluiten. Bovendien laat klager goed gedrag in de inrichting zien.
b. Anders dan de directeur stelt, wordt aan klager slechts 42 uur aan activiteiten aangeboden. Hiermee wordt niet voldaan aan de vereiste 43 uur, zoals genoemd in de toelichting op de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Aan gedetineerden die in het plusprogramma zijn geplaatst dient 48 uur aan activiteiten te worden aangeboden.
c. In het multidisciplinair overleg van 23 april 2019 is klagers gedrag gekwalificeerd als ‘groen’. Het is onredelijk dat het afdelingshoofd slechts een dag later zijn gedrag als ‘oranje’ heeft bestempeld, terwijl hij dat met niemand heeft overlegd.
d. De afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof is gebaseerd op onjuiste, althans onvolledige, informatie. Het Openbaar Ministerie, de reclassering en de politie hebben allen positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag respectievelijk het verlofadres. Ten tijde van de bestreden beslissing nam klager al deel aan interventies. Hoewel geen sprake was van gewijzigde omstandigheden, heeft de directeur hem een maand later een verlof toegekend.

Klager verzoekt een tegemoetkoming.
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
a. Op 10 april 2019 liet de personele bezetting het niet toe klager tijdens het tweede bezoekuur uit te sluiten. Een uitzondering op het uitgangspunt van artikel 21 van de Pbw was daarom niet mogelijk.
b. In de inrichting wordt in het plusprogramma 42 uur aan activiteiten geboden met daarnaast twintig uur aan zogenoemde terugkeeractiviteiten. Voor deze laatstgenoemde activiteiten moeten gedetineerden zich inschrijven. Het dagprogramma in het plusprogramma voldoet ruimschoots aan de in artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) neergelegde norm.
d. Bij de afwijzing van klagers verlofaanvraag zijn de in dat kader uitgebrachte adviezen meegewogen. Nu sprake was van een als hoog ingeschat recidiverisico en klager nog niet met een agressieregulatietraining was begonnen, is beslist dat het op 9 mei 2019 nog te vroeg was voor verlofverlening. Ook was hij pas recent gestart met een leefstijltraining en heeft het OM positief geadviseerd ten aanzien van het algemeen verlof, mits eerst werd bezien of klager gedurende de opgelegde interventies gemotiveerd is en welke uitwerking deze interventies op hem hebben. Een maand later is aan klager, in overleg met de adviserende instanties, wel verlof verleend, omdat zijn deelname aan de trainingen als positief werd beoordeeld en zijn problematiek meer in beeld was gebracht.

3.         De beoordeling

Klacht a
In artikel 21 van de Pbw is bepaald dat gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid worden gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op.Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen.
Op 10 april 2019 is klager, verblijvende in het plusprogramma, in de gelegenheid gesteld voor de duur van twee uur bezoek te ontvangen. Klager heeft echter ervoor gekozen het bezoekmoment na één uur af te breken en naar de afdeling terug te keren. De beslissing van de directeur klager in zijn verblijfsruimte te doen verblijven op het moment dat hij niet langer aan het bezoekmoment deelneemt, kan, gelet op het uitgangspunt van artikel 21 van de Pbw, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het interne beleid van de inrichting dat kennelijk onder omstandigheden een uitzondering op dit wettelijke uitgangspunt toelaat, maakt dit niet anders. De directeur heeft immers laten weten dat het vanwege de personele bezetting op dat moment niet mogelijk was klager uit te sluiten van zijn cel. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden.

Klacht b
Klagers klacht is gericht tegen een algemene voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldige regel. Tegen een algemene regel staat in beginsel geen beklag open, tenzij die regel in strijd met hogere wet- of regelgeving moet worden geacht.
In artikel 3, derde lid, van de Pm is bepaald dat in het regime van beperkte gemeenschap, bedoeld in artikel 21 van de Pbw, tussen achttien uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek worden geboden. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat het plusprogramma in de p.i. Almelo 42 uur aan activiteiten bevat en dat daarnaast twintig uur aan zogenoemde terugkeeractiviteiten wordt geboden, die zijn gericht op een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Het aan klager geboden programma voldoet daarmee aan de norm van artikel 3, derde lid, van de Pm en is niet in strijd met hogere wet- of regelgeving. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.

Klacht c
Op grond van artikel 60 van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Hiermee wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Klager beklaagt zich over de omstandigheid dat het afdelingshoofd zijn gedrag ten onrechte heeft gekwalificeerd als ‘oranje’. Het toekennen van een kleur in het kader van het systeem van promoveren en degraderen kan evenwel niet worden aangemerkt als een beslissing van de directeur waartegen beklag op grond van artikel 60 van de Pbw openstaat. Kleurtoekenning speelt een rol bij de beslissing van de directeur een gedetineerde in het plusprogramma (promotie) of in het basisprogramma (degradatie) te plaatsen. Daarbij dient de directeur ten behoeve van de te maken belangenafweging een onderscheid te maken tussen het door de gedetineerde getoonde ‘groene’, ‘oranje’ en ‘rode’ gedrag. In beklag en beroep kan deze op schrift gestelde beslissing, waarin het ‘oranje’ of ‘rode’ gedrag is afgezet tegen het (‘groene’) structurele gedrag, achteraf worden getoetst. Gelet op het voorgaande zal de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd, met verbetering van de gronden.

Klacht d
Klager ondergaat een gevangenisstraf van een jaar met aftrek wegens diefstal (met geweld en/of bedreiging met geweld). De einddatum van zijn detentie is bepaald op 13 december 2019. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake klacht b en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klacht. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht c ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht d ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. S. Djebali en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 30 december 2019.

 

            secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven