Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5144/GV, 25 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:26-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: R-19/5144/GV

betreft:   [klager]                                                                       datum: 26 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.W. Szymkowiak, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.             De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van twee weken, zodat hij zijn moeder kan bezoeken, afscheid van haar kan nemen en de laatste dagen van haar leven voor haar kan zorgen. In verband met de medische situatie van zijn moeder en zijn rol binnen het gezin is het verlenen van strafonderbreking noodzakelijk. Uit de  schriftelijke verklaringen van de huisarts van 16 en 23 oktober 2019, het schrijven van de longarts van 30 oktober 2019 en het schrijven van de arts-assistent longziekten blijkt dat de situatie van klagers moeder in korte tijd zeer verslechterd is. Ook de longarts onderschrijft in zijn brief van 11 november 2019 de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking vanwege medische gronden. Hij merkt op dat een risico op acute longbloeding en een plotseling overlijden aanwezig is. Inmiddels is klagers moeder in het ziekenhuis opgenomen en haar situatie is uitzichtloos. De Minister heeft in de hem nadien toegestuurde stukken geen aanleiding gezien de bestreden beslissing te herzien. Het advies van de medisch adviseur van 14 oktober 2019 is gebaseerd op inmiddels niet actuele informatie. Bovendien is het advies van het Openbaar Ministerie (OM) gewijzigd, in de zin dat het OM nu geen bezwaar heeft tegen het verlenen van strafonderbreking. Volgens de rituelen van klagers godsdienst en cultuur dient hij als oudste zoon bij een overlijden belangrijke beslissingen te nemen. Andere familieleden zijn daarnaast niet in de gelegenheid deze taken op zich te nemen. Overigens is aan klager in 2013 tot vier keer toe strafonderbreking verleend, die telkens zonder incidenten is verlopen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Gelet op de adviezen van het OM en de medisch adviseur, is de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende aannemelijk geworden. Nu zijn moeder in het ziekenhuis wordt verzorgd, houdt klagers stelling dat zijn moeder op zijn hulp is aangewezen geen stand.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat een noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. De medisch adviseur acht, zoals blijkt uit zijn advies van 14 oktober 2019, het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Op dit moment is bij klagers moeder geen sprake van een terminale situatie of een situatie waarin het noodzakelijk is dat klager in haar verzorging voorziet. Wat betreft de algemene dagelijkse levensverrichtingen is zij zelfstandig. Aangezien de kans op genezing gering is, is het in emotioneel opzicht een lastige periode. Over een prognose en de mate waarin de ziekte is verergerd, is nu niets te zeggen, maar dit kan snel – in negatieve zin – veranderen.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft op 14 oktober 2019, onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur, in eerste instantie negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mede in verband de in Duitsland opgelegde gevangenisstraf. Om die reden bestaat er een risico op maatschappelijke onrust. Op grond van humanitaire gronden kan klager een incidenteel verlof verzoeken, teneinde afscheid te nemen van zijn moeder. Op 6 november 2019 heeft de officier van justitie, naar aanleiding van recente informatie over de medische toestand van klagers moeder, te kennen gegeven alsnog geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van strafonderbreking. Op die manier heeft klager gelegenheid afscheid van zijn moeder te nemen. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.             De beoordeling
Klager ondergaat een in Duitsland opgelegde gevangenisstraf van tien jaren met aftrek, wegens handelen in strijd met de equivalent van de Opiumwet. Deze straf wordt op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties in Nederland ten uitvoer gelegd. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van een jaar te ondergaan, in verband met de herroeping van zijn v.i. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 11 oktober 2024.
In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Strafonderbreking kan op grond van artikel 36 van de Regeling worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder. Strafonderbreking kan slechts worden verleend in verband met ziekte van een relatie indien de desbetreffende toestand door een arts is bevestigd (artikel 36 in verbinding met artikel 22, tweede lid, van de Regeling). Verder kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder van de gedetineerde (artikel 36 in samenhang met artikel 23 van de Regeling).
Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van twee weken, zodat hij zijn zieke moeder kan verzorgen. De Minister heeft dit verzoek afgewezen op basis van het advies van de medisch adviseur en de officier van justitie.

Uit het dossier blijkt dat de gezondheidssituatie van klagers moeder in ieder geval in de periode na de bestreden beslissing is verslechterd. Inmiddels heeft ook de officier van justitie het in het kader van de verzochte strafonderbreking uitgebrachte advies gewijzigd, in die zin dat het OM niet langer bezwaar heeft tegen het verlenen van strafonderbreking. Hoewel een afwijzing van de door klager verzochte strafonderbreking van twee weken op basis van de ten tijde van de bestreden beslissing voorhanden zijnde informatie in de rede lag, ziet de beroepscommissie uit pragmatische overwegingen aanleiding te oordelen dat die afwijzende beslissing in het licht van de nu voorhanden zijnde informatie niet langer als redelijk kan worden gezien. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen zo snel mogelijk een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie, doch uiterlijk binnen een termijn van een week na ontvangst daarvan.

4.             De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op zo snel mogelijk een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie, doch uiterlijk binnen een termijn van een week na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. S. Djebali, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 26 november 2019.

 

                secretaris               voorzitter

 

Naar boven