Nummer: R-19/4930/GB
Betreft: […] datum: 12 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een gevangenis van een penitentiaire inrichting (p.i.) in de buurt van Eindhoven afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 5 december 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Ter Apel.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft klagers verzoek opnieuw afgewezen, nadat de beroepscommissie opdracht had gegeven een nieuwe beslissing te nemen (RSJ 20 september 2019, R-19/3917/GB). Volgens de Minister is klagers partner in staat hem te bezoeken. De Minister is onvoldoende ingegaan op klagers persoonlijke omstandigheden. Hij heeft drie kinderen van 13, 14 en 17 jaar oud. Zij wonen in Eindhoven en zijn niet in staat af te reizen naar Ter Apel. Dat is nog steeds zo. Klager kan zijn recht op family life niet uitoefenen. In zaken van niet-vreemdelingen wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden en wordt de gedetineerde vrijwel altijd in de omgeving van zijn familie geplaatst. Er wordt ten onrechte onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen en niet-vreemdelingen. Een dergelijke, de facto discriminatoire, handelswijze is in strijd met het internationaal recht. De Minister verwijst naar artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), maar bijzondere omstandigheden kunnen een uitzondering vormen op die bepaling. Daarvan is in dit geval sprake. Andere strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen zijn in voorkomende gevallen eveneens elders geplaatst. Skype is een prettige faciliteit ter aanvulling van bezoek, maar volstaat niet om tegemoet te komen aan het recht op direct contact met de familie. Gedetineerden met familie in Nederland zouden bij hun familie in de buurt geplaatst moeten worden. Na het uitzitten van de straf worden veel gedetineerde vreemdelingen in Rotterdam in vreemdelingendetentie geplaatst. Het doel van voorbereiding op de terugkeer gaat dan ook niet op voor de plaatsing in de p.i. Ter Apel. De beroepscommissie heeft zich in een aantal zaken al uitgelaten over de positie van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen en artikel 20b van de Regeling. In klagers geval is nog lang geen sprake van voorbereidingen voor zijn vertrek naar het land van herkomst. Hij ontvangt weinig tot geen bezoek. Klager en zijn raadsman willen het beroep graag mondeling toelichten.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De p.i. Ter Apel is als enige inrichting in Nederland aangewezen als inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Die groep gedetineerden onderscheidt zich van andere gedetineerden, doordat zij in beginsel niet in de Nederlandse samenleving zullen terugkeren. Dat rechtvaardigt het beleid dat zij in een inrichting worden geplaatst waarin de detentie mede dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereidingen voor de terugkeer naar het land van herkomst. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) is daartoe aanwezig in de p.i. Ter Apel. Gedetineerde vreemdelingen worden niet ingevolge artikel 25, zevende lid, van de Regeling in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst, want er is geen sprake van een Nederlands vestigingsadres na detentie. Er zijn in klagers geval geen contra-indicaties die zich verzetten tegen zijn plaatsing in de p.i. Ter Apel. Klager zal na afloop van zijn gevangenisstraf niet nog maandenlang in het Detentiecentrum (DC) Rotterdam hoeven wachten op zijn uitzetting, want hij is geen bestuursrechtelijke vreemdeling. Uit de inlichtingen die de p.i. Ter Apel op 6 november 2019 heeft verstrekt, blijkt dat voldoende inspanningen zijn verricht om ervoor te zorgen dat klagers oudste drie kinderen hem kunnen bezoeken, maar dat klager daarvan geen gebruik heeft willen maken. Hij heeft dit – in overleg met zijn advocaat – bewust afgehouden, om de gewenste overplaatsing af te dwingen. Het staat klagers huidige partner vrij om hun dochter (klagers jongste dochter) mee te nemen wanneer zij op bezoek komt.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
4.2. Vaststaat dat klager een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling is. Op grond van artikel 20b van de Regeling, dient klager in beginsel in de p.i. Ter Apel geplaatst te worden, omdat die inrichting als enige inrichting in Nederland is aangemerkt als inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Dit beginsel brengt geen schending van het (internationaal) recht met zich, (reeds) omdat het onderscheid tussen vreemdelingen en niet-vreemdelingen wordt gerechtvaardigd door de aard van de detentie die zij ondergaan. Deze is in de p.i. Ter Apel gericht op terugkeer naar het land van herkomst, waartoe DT&V aanwezig is, in plaats van op resocialisatie in de Nederlandse samenleving. Bovendien kan in bijzondere gevallen een uitzondering worden gemaakt.
4.3. Nu klager nog een lang strafrestant heeft – de (fictieve) einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 4 december 2023 – en DT&V volgens de Minister nog niet bezig is met klagers uitzetting, is het belang van klagers plaatsing in de p.i. Ter Apel relatief klein. Voor een afwijking van het beginsel dat klager in de p.i. Ter Apel geplaatst dient te worden, moet volgens vaste jurisprudentie echter van zwaarwegende bijzondere omstandigheden sprake zijn.
4.4. Uit de informatie van de inrichting blijkt dat klager regelmatig bezoek van zijn huidige partner ontvangt, waaronder BZT. Hoewel het daarbij op zichzelf mogelijk is dat zij hun 2-jarige dochter meeneemt op bezoek, ligt het in de rede dat de reisafstand van Eindhoven naar Ter Apel dat sterkt bemoeilijkt.
4.5. Klager stelt daarnaast dat zijn oudste drie kinderen hem door de grote afstand niet kunnen bezoeken. Voor zijn oudste dochter zou dit nog moeilijker zijn omdat zij gehandicapt is. Uit de inlichtingen van de inrichting blijkt echter dat is geprobeerd om klagers ex-partner met hun drie kinderen op bezoek te laten komen. Klager heeft dit uiteindelijk zelf van de hand gewezen, omdat hij bang was dat een tot stand gekomen bezoek in de weg zou staan aan de verzochte overplaatsing. Aldus moet ervan uitgegaan worden dat het voor klager wel mogelijk is om in de p.i. Ter Apel eens bezoek te ontvangen van zijn drie kinderen. Het enkele feit dat het is gelukt om eenmaal bezoek te organiseren, betekent evenwel nog niet dat zij klager met enige regelmaat zouden kunnen zien. Uit de inlichtingen van de inrichting blijkt juist dat het organiseren van het bezoek met de nodige moeite gepaard is gegaan en dat dit alleen in een schoolvakantie zou kunnen.
4.6. Mede na afweging van de persoonlijke belangen van klager en het hiervoor gesignaleerde geringe belang van klagers plaatsing in de p.i. Ter Apel, is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van het beginsel van artikel 20b van de Regeling. De bestreden beslissing moet daarom als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van € 75,=.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 75,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 12 december 2019.
secretaris voorzitter