Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4483/TA, 19 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4483/TA

betreft:            [klager]                                     datum: 19 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de instelling, gericht tegen een uitspraak van 12 augustus 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij genoemde instelling, gegeven op een klacht van [klager], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling mevrouw […]. Als toehoorder was aanwezig de heer […]. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de wijze waarop klagers behandeling wordt vormgegeven (RV-2019-128). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten
Door en namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De instelling kan zich niet vinden in het oordeel van de beklagrechter dat in casu geen verplegings- en behandelingsplan is vastgesteld binnen drie maanden na binnenkomst van klager. De beklagrechter stelt immers zelf in haar uitspraak dat in de tweede week van januari een behandelplanbespreking heeft plaatsgevonden. Deze bespreking vond plaats op 15 januari 2019 en dus binnen drie maanden na 17 oktober 2019. Een week daarvoor heeft klager, zo blijkt uit de rapportages, een concept ontvangen. Hoewel de instelling heeft erkend dat afspraken die klager had met het toenmalige hoofd behandeling niet naar behoren zijn verlopen, kan de instelling zich niet vinden in het oordeel dat daarmee in het geheel geen behandeling van klager heeft plaatsgevonden. Na binnenkomst van klager in de instelling is op 27 november 2018 een opnameplan vastgesteld, waarin eerste en voorlopige doelstellingen en behandeldoelen zijn vastgesteld. De voorlopige behandeldoelen zijn gericht op het inzicht geven in emotionele dynamiek, het opbouwen van een werkrelatie met sociotherapie en het hebben van een goede dagbesteding. Ook zal gekeken worden of klager meer inzicht kan krijgen in zijn midi-model en de triggers voor agressie. Daarnaast heeft klager in de eerste periode een introductieprogramma gevolgd, waarin hem blokken ‘tijdsbesteding, leren en werken’ zijn aangeboden. Klager heeft in dit programma blokken gevolgd bij de afdelingen hout, groen en dier en montage en verpakken. Dit blijkt uit de wettelijke aantekeningen van 18 december 2018. Op een bepaald moment, na 13 november 2018, weigerde hij nog langer deel te nemen aan zijn blokken. Hierop zijn stimulerende gesprekken gevoerd om de impasse te doorbreken. Voorts heeft klager vanaf zijn opname behandeling genoten in het sociotherapeutisch milieu en heeft hij deel kunnen nemen aan programmaonderdelen en groepsactiviteiten. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dit ook aan te merken als behandeling in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Bvt. Concluderend is wel degelijk binnen de gestelde termijn van drie maanden een verplegings- en behandelingsplan voor klager vastgesteld en is klager (tot die tijd) niet verstoken geweest van behandeling. Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Meteen bij binnenkomst ging het al fout; er heeft geen intake plaatsgevonden en vervolgens is klager drie maanden aan zijn lot overgelaten. Pas bij de behandelplanbespreking heeft klager kennis gemaakt met alle betrokkenen. Het behandelplan is bovendien opgesteld zonder dat in de aanloop daartoe gesprekken zijn gevoerd met klager. Verschillende kennismakingsgesprekken zijn afgezegd. Pas na de behandelplanbespreking heeft klager deelgenomen aan verschillende blokken. Tot die tijd was hem niets aangeboden. De stelling van de instelling dat klager deelname zou weigeren is dan ook niet juist. De eerste drie maanden heeft klager alleen op zijn kamer gezeten. Hij nam nergens deel aan, omdat hij niet kan omgaan met grote groepen. Alles wat fout kon gaan, is ook fout gegaan en dit is ook door de instelling erkend. Door zijn raadsvrouw is hieraan het volgende toegevoegd. De wet is helder: behandeling vindt slechts plaats voor zover deze is voorzien in het behandelingsplan. Het opnameplan van 27 november 2018 kan niet worden gekwalificeerd als behandelplan. Het behandelplan van 15 januari 2019 kan evenmin als zodanig worden gekwalificeerd, nu klager hierin geen inspraak heeft gehad. Klager betwist het concept te hebben gezien en dat hij het concept heeft gezien blijkt bovendien ook nergens uit. De behandelplanbespreking was voorts onvoldoende voorbereid en voldoet daarom niet aan de eisen die de Bvt daaraan stelt. Klager is pas op 15 januari 2019 geconfronteerd met zijn behandelplan. De Bvt schrijft voor dat zo spoedig mogelijk een behandelplan moet worden opgesteld met een uiterste termijn van drie maanden. De memorie van toelichting stelt dat die drie maanden gegeven wordt voor het verrichten van observaties. Die termijn moet dus goed worden gebruikt. Dat is in onderhavig geval niet gebeurd.

3.         De beoordeling
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Bvt draagt het hoofd van de instelling zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de instelling, zoveel mogelijk in overleg met hem, een verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld. Krachtens artikel 17, tweede lid, Bvt draagt het hoofd van de instelling zorg dat de behandeling overeenkomstig het verplegings- en behandelingsplan plaatsvindt. Een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt in samenhang met artikel 16 Bvt te ontlenen recht op behandeling is alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in die artikelen genoemde zorgplichten. Indien sprake blijkt te zijn van de wijze van betrachten van die zorgplichten zal klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, van de Bvt, in zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Vast staat dat klager op 17 oktober 2018 in de instelling is opgenomen. De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het behandelplan van 15 januari 2019, dat op 15 januari 2019 in het bijzijn van klager is besproken, en is van oordeel dat dat behandelplan kan worden aangemerkt als behandelplan in de zin van de wet. Ondanks dat het traject in de aanloop naar de behandelplanbespreking niet de schoonheidsprijs verdient en de instelling de nodige steken heeft laten vallen, is voldoende vast komen te staan dat binnen drie maanden een behandelplan is vastgesteld en derhalve is voldaan aan het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de Bvt. Daarom dient klager alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat klager tijdens de behandeling van het beroep ter zitting heeft verteld over de gebrekkige behandeling en het falen van diverse therapieën. De instelling stelt zich kort gezegd op het standpunt dat klager wel behandeling heeft genoten. Er is minst genomen geen overeenstemming over de wijze waarop de behandeling is vormgegeven. Volgens vaste jurisprudentie van de RSJ is de beroepscommissie niet bevoegd te treden in de wijze waarop de inrichting vorm geeft aan de tbs-behandeling, in de vraag of voldoende behandeling is aangeboden dan wel in het oordeel van de instelling over het behandelresultaat (vgl. RSJ 17 maart 2014, 13/4170/TA). Ook om voornoemde reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 december 2019.

 

            secretaris                                voorzitter                   

 

 

 

Naar boven