Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4414/TA, 12 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4414/TA

betreft:            [klager]                    datum: 12 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.S.J. Chorus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 augustus 2019 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 29 november 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de kantoorgenoot van klagers raadsman, mr. B.N.R. van Maenen. Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen. De vertegenwoordiger van het hoofd van de instelling heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet (tijdig) opmaken van klagers verplegings- en behandelingsplan (Me 2019-000177). De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is geen behandeling geboden en is ontvankelijk in het beklag. Hij heeft zelf het initiatief moeten nemen om behandeld te worden. Het heeft een jaar geduurd voordat klagers behandelingsplan is vastgesteld terwijl dit, gelet op het bepaalde in artikel 16 Bvt, binnen drie maanden moet gebeuren. Hierdoor kan een enorme vertraging ontstaan in klagers behandeling. Klager heeft geen gemaximeerde tbs en iedere twee jaar moet getoetst worden of de tbs dient te worden verlengd. Dat geen rechtsmiddel zou openstaan tegen het niet (tijdig) opstellen van een verplegings- en behandelingsplan is in strijd met artikel 5 en artikel 13 van het EVRM. In het verleden heeft klager inderdaad nooit meegewerkt aan diagnostiek maar vanaf het begin in deze instelling heeft hij zich welwillend opgesteld en wel meegewerkt aan diagnostiek. Het is niet in zijn belang om niet mee te werken. Als hem vóór 15 juli 2019 was gevraagd om mee te werken aan diagnostiek zou hij niet hebben geweigerd. Het behandelingsplan is voor hem cruciaal. Klager heeft er heel erg achteraan gezeten dat alles naar behoren verloopt. Hij heeft heel vaak aangekaart of er niet iets moest gebeuren. Hij wilde zo snel mogelijk met zijn behandeling aanvangen. Zodra behandeling zou zijn aangeboden, zou hij hebben meegewerkt. De jurisprudentie van de beroepscommissie is bekend. Verzocht wordt om in dit geval een uitzondering te maken. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het opstellen van het behandelingsplan heeft lang geduurd. Dit kan grotendeels verklaard worden doordat het diagnostisch onderzoek veel tijd in beslag heeft genomen. Dit is een gevolg van het feit dat klager in het verleden nooit heeft meegewerkt aan diagnostische onderzoeken en daardoor amper voor diagnostiek relevante  gegevens beschikbaar waren. In de instelling heeft klager besloten om voor het eerst wel mee te werken aan diagnostisch onderzoek. Om een volledig en juist beeld te kunnen krijgen van klager en zijn diagnose zijn veel gesprekken en onderzoeken nodig geweest. Besloten is om het opstellen van een behandelingsplan uit te stellen totdat de diagnostische fase was afgerond. Dit was op 25 juli 2019. Het behandelingsplan is vervolgens op 28 augustus 2019 vastgesteld en uitvoerig met klager besproken. Het verlate opstellen van het behandelingsplan is geen belemmering geweest voor het opstarten van klagers behandeling. De behandelcoördinator heeft klager reeds in het najaar van 2018 aangemeld voor diverse geïndiceerde therapieën, zoals cognitieve gedragstherapie, muziektherapie, PMT en systeemtherapie. Momenteel worden al deze therapieën door klager gevolgd.

3.         De beoordeling
Klager is op 21 juli 2018 binnengekomen in de instelling. Bij brief van 15 april 2019 heeft hij zich erover beklaagd dat nog geen verplegings- en behandelingsplan is vastgesteld. Op 25 juli 2019 is een diagnostisch rapport over klager tot stand gekomen en op 28 augustus 2019 is klagers verplegings- en behandelingsplan vastgesteld. Met vaststelling van klagers verplegings- en behandelingsplan op 28 augustus 2019 is de in artikel 16, eerste lid, Bvt gestelde termijn van drie maanden voor vaststelling van een verplegings- en behandelingsplan, ook al ten tijde van het beklag en de bestreden uitspraak, ruim overschreden. De beroepscommissie begrijpt dat hierbij een rol heeft gespeeld dat klager tot zijn plaatsing in de tbs-instelling nooit heeft willen meewerken aan diagnostisch onderzoek, terwijl diagnostiek een belangrijke voorwaarde vormt om een verplegings- en behandelingsplan vast te stellen. De extra tijd die nodig was voor diagnostisch onderzoek kan naar het oordeel van de beroepscommissie echter géén rechtvaardiging vormen voor overschrijding van de termijn uit artikel 16, eerste lid, Bvt met meer dan tien maanden. Een dergelijke vertraging bij de vaststelling van het verplegings- en behandelingsplan is zéér ongewenst. Een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt in samenhang met artikel 16 Bvt te ontlenen recht op behandeling is volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie echter alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in die artikelen vermelde zorgplichten. Als sprake blijkt te zijn van de wijze van betrachten van die zorgplichten zal de klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, Bvt in zijn beklag niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in onder meer RSJ 17 juni 2016, 16/831/TA en RSJ 30 juli 2019, R 19/2897/TA is voor beantwoording van de vraag of sprake is van de wijze van betrachten of het niet betrachten van de in artikel 16 Bvt genoemde zorgplicht van belang of de verpleegde in afwachting van het gereedkomen van het verplegings- en behandelingsplan verstoken is gebleven van behandeling. Behandeling bestaat ingevolge artikel 1, onder v, Bvt niet alleen uit therapieën of activiteiten die specifiek zijn gericht op de stoornis en resocialisatie, maar bijvoorbeeld ook uit observatie, diagnostiek en deelname aan programmaonderdelen en groepsactiviteiten. Zoals het hoofd van de instelling onweersproken naar voren heeft gebracht heeft de behandelcoördinator klager al in het najaar van 2018 aangemeld voor diverse voor hem geïndiceerde therapieën, zoals cognitieve gedragstherapie, muziektherapie, PMT en systeemtherapie en werden deze therapieën door klager in afwachting van het verplegings- en behandelingsplan ook al gevolgd. In afwachting van het verplegings- en behandelingsplan is bovendien diagnostisch onderzoek gedaan, hetgeen tot het diagnostisch rapport van 25 juli 2019 heeft geleid, en heeft klager behandeling in het sociotherapeutisch milieu gekregen. De beroepscommissie is van oordeel dat niet valt in te zien hoe de niet ontvankelijk verklaring van klager in het beklag – klager is rechtmatig gedetineerd na veroordeling door de rechter die aan hem een tbs-maatregel heeft opgelegd – meebrengt dat inbreuk wordt gemaakt op artikel 5 en/of artikel 13 van het EVRM of enig ander wettelijk voorschrift dan wel enige andere een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering en aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden,  in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 december 2019.            

 

                secretaris                           voorzitter                   

Naar boven