Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4270/TB, 16 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4270/TB

betreft:            [klager]                     datum: 16 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.M. Cliteur, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 9 juli 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J.M. Cliteur, en namens verweerder, mevrouw […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Als toehoorder was aanwezig de heer […].  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening.

2.         De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 27 juni 1997 is klager geplaatst in FPC De Kijvelanden. Op 26 februari 2003 is klager overgeplaatst naar de Pompestichting. Op 15 mei 2007 heeft de Staatssecretaris beslist tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestiching, welke plaatsing op 6 november 2008 is gerealiseerd. Op 27 februari 2019 heeft de rechtbank besloten tot verlenging van de tbs maatregel met één jaar. Op 28 mei 2019 heeft de Pompestichting een aanvraag ingediend voor hertoetsing van de LFPZ-status. Op 1 juli 2019 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurige forensisch psychiatrische zorg (LAP) geadviseerd de LFPZ-indicatie voort te zetten. Verweerder heeft op 9 juli 2019 beslist klagers verblijf in de LFPZ-voorziening voort te zetten.

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

Ontvankelijkheid
De bestreden beslissing is op 11 juli 2019 uitgereikt aan klager. De beslissing heeft klagers raadsman pas op 16 juli 2019 bereikt. Gelet op klagers conditie is het maar de vraag of hij tijdig beroep had kunnen instellen. Het was van tevoren bekend wie zijn raadsman is en dus had de beslissing gelijktijdig aan zijn raadsman moeten worden verstuurd. Derhalve is sprake van verschoonbare termijnoverschrijding.

Inhoudelijk
Klager meent dat, anders dan in het advies van 1 juli 2019 van de LAP is vermeld, dat uitstroming naar een reguliere GGZ-instelling wel mogelijk is. Het voornaamste bezwaar tegen de bestreden beslissing is dat hij daarin geen enkel vooruitzicht ziet tot uitstroom naar een reguliere GGZ-instelling. Klager stelt zich op het standpunt dat niets met hem aan de hand is en dat er geen reden bestaat voor plaatsing in een LFPZ-voorziening. Bij de verlengingsbeslissing is ter discussie gesteld of na zo’n lange periode van tbs een verlenging nog passend is. In raadkamer heeft de officier van justitie de vordering tot verlenging van de maatregel gewijzigd en bijgesteld naar een verlenging voor de duur van één jaar. Klager voelt zich onmachtig ten opzichte van de rapportages, nu hem de mogelijkheid ontbreekt om met eigen rapportages aan te tonen dat uitstroom naar een reguliere GGZ-instelling wel mogelijk is (equality of arms). De mensen die hem beoordelen zijn gericht op maximale risicobeheersing. Als gekeken wordt naar de ontwikkeling die klager heeft doorgemaakt, waarbij geen geweldsincidenten meer hebben plaatsgevonden, zou de LFPZ-status niet meer aan de orde moeten zijn. Klager wil het liefst deelnemen aan een traject in het kader van begeleid wonen. Alternatieven zijn onvoldoende onderzocht door verweerder. Mede gelet op het delict waarvoor aan hem de tbs-maatregel is opgelegd, is niet uit te leggen waarom klager al zo lang in tbs-instellingen verblijft.


Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.

Ontvankelijkheid
De beslissing is op 11 juli 2019 aan klager uitgereikt. Van die datum dient bij het bepalen van de ontvankelijkheid van klager in beroep te worden uitgegaan. Het beroep is dan ook te laat ingediend en klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

Inhoudelijk
De beslissing van 9 juli 2019 is op juiste gronden genomen. Zowel de Pompestichting als de LAP concluderen tot voortzetting van klagers plaatsing in de LFPZ-voorziening. De Pompestichting schetst een positieve ontwikkeling binnen de LFPZ-voorziening, die mogelijk op termijn zal kunnen leiden tot uitstroom. Onder de huidige omstandigheden wordt uitstroom echter niet mogelijk geacht. Ook de LAP ziet geen mogelijkheden voor uitstroom naar een reguliere GGZ-instelling of een andere instelling waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden. De LAP ziet ook anderszins geen behandelmogelijkheden en geeft daarbij aan dat de kliniek niet verwacht dat de kernpathologie en de ontwikkeling van vaardigheden dusdanig verbeteren dat er openingen ontstaan voor een hernieuwde behandelpoging, dan wel verblijf in een instelling met een minder hoog beveiligingsniveau. De LAP heeft er vertrouwen in dat de kliniek gericht blijft toewerken naar perspectief op resocialisatie. Zij acht het op dit moment, gelet op de psychische instabiliteit en de regelmatig oplevende waangedachten, niet mogelijk. Alternatieven worden op dit moment niet gezien. Nu klager zelf niet heeft onderbouwd op welke wijze uitstroom naar een reguliere GGZ-instelling verantwoord vormgegeven kan worden, is de bestreden beslissing gerechtvaardigd.

4.         De beoordeling

Ontvankelijkheid
De beroepscommissie stelt vast dat de bestreden beslissing dateert van 9 juli 2019 en op 11 juli 2019 aan klager is uitgereikt. Klagers raadsman heeft de beslissing ontvangen op 16 juli 2019. Anders dan de raadsman stelt geldt er geen verplichting tot onmiddellijke toezending van de beslissing aan de raadsman en geldt voor de raadsman geen zelfstandige beroepstermijn. Het beroepschrift dateert van 23 juli 2019 en is daarom niet binnen zeven dagen ingediend. In beginsel dient klager daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. De beroepscommissie ziet echter vanwege klagers psychische conditie voldoende aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en zal hem dan ook ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk
Klager verblijft sinds 6 november 2008 in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting. In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

Uit het verlengingsadvies van 28 mei 2019 van het hoofd van de Pompestichting volgt dat sinds 2017 een voorzichtige positieve ontwikkeling zichtbaar is. Klager laat zich beter begrenzen en sturen, er is meer sprake van stabiliteit binnen de instabiliteit en de signalen van verslechtering zijn helder in kaart. Ook kan een start worden gemaakt met het toewerken naar begeleid verlof. Inmiddels is de kliniek gemachtigd voor begeleid verlof en wordt verlof onder strikte voorwaarden gepraktiseerd. De hoop is dat via praktiseren van begeleid verlof op gecontroleerde wijze geëxperimenteerd kan worden met een toename van bewegingsvrijheid en verantwoordelijkheden en dat de ervaringen bijdragen aan het maken van een voorzichtige schets van de toekomst- en eventuele uitstroommogelijkheden. De gemaakte stappen zijn echter onvoldoende om op dit moment tot een andere conclusie te komen dan dat klager nog immer volledig afhankelijk is van forse externe risicobeheersing daar het hem aan interne mogelijkheden daartoe ontbreekt. Om het traject van versteviging en doorgroei van de ingezette ontwikkeling een zo groot mogelijke kans van slagen te geven, ziet het multidisciplinaire behandelteam verblijf binnen een voor klager vertrouwde omgeving, waarbij behandeldruk achterwege blijft, maar wel de interventies vanuit een hoog beveiligde instelling kunnen worden ingezet, als minimale voorwaarde. Het hoofd van de Pompestichting adviseert dan ook de LFPZ-status te handhaven.

De LAP heeft in haar advies van 1 juli 2019 geadviseerd de LFPZ-indicatie voort te zetten. Zij komt kort gezegd tot het oordeel dat naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling kan worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte verandering niet zinvol is. Op dit moment wordt geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomtraject voor klager naar een GGZ-voorziening of een andere instelling waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden. De LAP heeft er vertrouwen in dat de kliniek gericht blijft toewerken naar perspectief op resocialisatie, maar op dit moment is dit gelet op de psychische instabiliteit en de regelmatig oplevende waangedachten van klager nog niet mogelijk.

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid heeft kunnen baseren op de uitgebrachte adviezen, waaruit kort gezegd blijkt dat op dit moment geen mogelijkheid wordt gezien voor een uitstroomtraject naar een GGZ-instelling. Voor zover namens klager is aangevoerd dat eventuele alternatieven niet, dan wel onvoldoende zijn onderzocht, overweegt de beroepscommissie dat uit de inlichtingen van verweerder, waaronder de adviezen van het hoofd van de instelling en de LAP, voldoende blijkt dat alternatieven op dit moment niet worden gezien. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. J.P. Meesters, leden,  in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 16 december 2019.

            secretaris                                voorzitter                   

 

 

 

 

 

 

Naar boven