Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3958/TB, 12 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/3958/TB

betreft:            [klager]                        datum: 12 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 5 juni 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 9 oktober 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Klager heeft een verklaring ondertekend waarbij hij afstand van het horen ter zitting heeft gedaan. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ)-voorziening van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting) waarbij het individueel beveiligingsniveau is vastgesteld als laag, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening.

2.         De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 25 september 1998 veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager heeft na afloop van de gevangenisstraf in verschillende inrichtingen verbleven. Op 4 november 2005 is klager geplaatst in de longstay-voorziening van FPC Veldzicht. Op 29 december 2009 is klager geplaatst in de longstay-voorziening van de Pompestichting. Bij beslissingen van 29 december 2009, 19 september 2011 en 11 december 2014 en 11 mei 2018 is beslist tot voortzetting van klagers verblijf in de longstay-voorziening van de Pompestichting. Op 1 december 2017 is beslist tot plaatsing van klager ter observatie met ingang van 4 december 2017 in FPC Van der Hoeven kliniek (hierna Van der Hoeven kliniek). Hierna is op 11 mei 2018 beslist tot voortzetting van klagers verblijf in de longstay-voorziening. Hiertegen is door klager beroep ingesteld en dit beroep is, bij uitspraak van de beroepscommissie van 14 december 2018 (R-18/662/TB), ongegrond verklaard. Het hoofd van de Pompestichting heeft op 8 januari 2019 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren.
Bij advies van 25 september 2018 heeft de Pompestichting geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen.
De Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) heeft op 23 mei 2019 geconcludeerd dat het recidiverisico onverminderd hoog is en dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Verweerder heeft op 5 juni 2019 beslist klagers verblijf in de LFPZ-voorziening voort te zetten.

3.         De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is niet ter zitting aanwezig, omdat hij ziek is. Klager is in maart 2019 overgeplaatst naar de LFPZ-voorziening van de locatie Zeeland. Klagers raadsman is van mening dat het momenteel beter gaat met klager. Toen klager nog op de afdeling Niers in Nijmegen zat, had klager bijna dagelijks telefonisch contact met zijn raadsman. Op de afdelings Niers had klager minder bewegingsruimte. Klager wil echter wel af van de longstay-afdeling en hij wil naar een longcare-afdeling. Klager wil graag nog iets maken van zijn leven. Hij heeft momenteel weer contact met zijn dochter via Facebook. Klager wil graag overgeplaatst worden naar de Pelmolen. Bij de herbeoordeling, zoals deze volgt uit het beleidskader Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg, dient te worden gekeken of er nieuwe interventies, medicijnen of andere omstandigheden zijn waardoor de behandeling nu wel zou kunnen aanslaan of zou kunnen worden volstaan met een lager beveiligingsniveau. De inschatting was dat klager geen stappen zou zetten als hij op de longcare-afdeling zou zitten. Dat weet men echter pas als hij daar heeft gezeten. In het advies van de LAP staat vermeld dat dient te worden bekeken hoe het verlof van klager verloopt. Klager is van mening dat de kliniek geen juist beeld heeft geschetst omtrent het verloop van zijn verloven. Klager wil zich bewijzen. Klager kan worden geplaatst in een instelling met een lager beveiligingsniveau. Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. De enkele niet onderbouwde stelling dat de Pompestichting geen goed beeld heeft geschetst van het verloop van klagers verlof -hetgeen overigens wordt betwist- maakt de beslissing niet onzorgvuldig. Naast de uitgebreide rapportage van de Pompestichting over de noodzaak van voortzetting van klagers LFPZ-plaatsing, heeft er nog een zorgconferentie plaatsgevonden en heeft ook de LAP hierover advies uitgebracht. De uitkomst van deze advisering is dat er sinds de vorige herbeoordeling geen wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden. De kernproblematiek en gedragsproblemen zijn volgens de Pompestichting niet gewijzigd. De samenwerking met het behandelteam verloopt bij tijd en wijle moeizaam. Uit het verslag van de zorgconferentie van 17 april 2019 blijkt dat klager is overgeplaatst naar locatie Zeeland alwaar hij goed op zijn plek lijkt te zijn. Er worden op dit moment nog geen mogelijkheden gezien voor betrokkene om uit te stromen naar een longcare-voorziening. Dit wordt wel gezien als mogelijke optie voor de toekomst. Overplaatsing naar een dergelijke voorziening zou nu zelfs contraproductief kunnen zijn. De komende periode zal worden gekeken hoe de begeleide verloven van klager verlopen en hoe klager met deze ervaring buiten omgaat. Klager heeft momenteel vier keer verlof gehad, waarbij hij werd begeleid door medewerkers van DV&O. Men wil nu opstarten met verlof waarbij hij wordt begeleid door stafleden. De LAP concludeert in haar advies van 23 mei 2019 dat voortzetting van klagers LFPZ-indicatie geïndiceerd is.

4.         De beoordeling
Volgens het door verweerder gevolgde beleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg, in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd, b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot het onder a) genoemde delict komt, c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan, d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar. Klager verblijft momenteel in de longstay-voorziening van de Pompestichting te Zeeland. In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken. De LAP heeft in haar advies van 16 april 2018 verzocht om de volgende herbeoordeling van de LFPZ-indicatie na een jaar te laten plaatsvinden, omdat uit externe rapportages, alsmede het verslag van de proefplaatsing bij de Van der Hoeven kliniek, bleek dat er op termijn mogelijkheden worden gezien voor verblijf op een longcare resocialisatieafdeling waar het noodzakelijke beveiligingsniveau en het niveau van zorg ook zouden kunnen worden geboden en van waaruit mogelijk kleine stappen richting resocialisatie kunnen worden gezet. De LAP heeft in haar advies van 23 mei 2019 geadviseerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Op dit moment wordt voorts geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een GGz-voorziening of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden. Uit de stukken volgt dat klager de afgelopen periode wisselend heeft gefunctioneerd. Klager heeft de afgelopen periode zowel lichamelijk als geestelijk veel meegemaakt. In augustus 2018 heeft een zorgconferentie plaatsgevonden, waarbij besloten is om een aanvraag begeleid verlof te doen. Enkele verloven hebben inmiddels plaatsgevonden. Tijdens het verlof waren er discussiepunten over de invulling van het verlof, waardoor extra aandacht nodig blijft. Het begeleid verlof wordt thans door de kliniek als het hoogst haalbare gezien. De kliniek heeft ook aangegeven dat zij verwacht dat een plaatsing op de eigen longcare-afdeling zal leiden tot druk, krenkings- en afwijzingsgevoelens, frustratie en spanningen vanwege het feit dat de meeste mensen die daar zijn geplaatst onbegeleide vrijheden hebben. Klager reageert niet goed op verandering en ervaart snel druk van buitenaf, wat geen positieve uitwerking heeft. De samenwerking met de begeleiding verloopt af en toe moeizaam en klager vindt het moeizaam om zich open te stellen voor advies en feedback. Op 16 april 2019 heeft een vervolgzorgconferentie plaatsgevonden. Uit het hiervan opgemaakte verslag volgt dat klager in Zeeland thans goed op zijn plek zit en dat De Pelmolen en de longcare-voorziening van de Pompestichting momenteel geen voorzieningen zijn waar klager terecht kan. De komende periode zal worden gekeken hoe de begeleide verloven van klager verlopen en hoe klager met de ervaring buiten omgaat. Mocht klager hierin stappen maken, dan zal opnieuw worden gekeken of overplaatsing naar een longcare-voorziening is geïndiceerd en wat hiervoor nodig is. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 12 december 2019.

 

            secretaris        voorzitter

                       

 

 

 

 

 

 

Naar boven