nummer: R-19/2951/GA
betreft: [klager] datum: 9 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, gericht tegen een uitspraak van 19 februari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 25 april 2019 heeft mr. R.A.J. Verploegh zich als raadsman gesteld in onderhavige zaak. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager tijdens de voor de arbeid bestemde uren in de ochtend wordt ingesloten terwijl hij (deels) arbeidsongeschikt is verklaard (Ta-2017-000144). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 70,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Volgens de directeur is de klacht ten eerste onvoldoende concreet omschreven en ten tweede te laat ingediend. Klagers klacht is pas op 7 juni 2017 ontvangen terwijl de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid dateert van 9 februari 2017. Klager is gedurende zijn gehele verblijf in het huis van bewaring (h.v.b.) ingesloten geweest tijdens het arbeidsblok in de ochtend. Nu klager daar eerst in juni 2017 over klaagt, is het onbegrijpelijk dat klager daarvoor over de periode van februari tot en met juni 2017 een compensatie toegekend heeft gekregen. Dit geldt te meer nu klager heeft nagelaten een verklaring te geven waarom hij eerst dan pas klaagt over een situatie die sinds februari 2017 bestond. Volgens de directeur zijn de twee uitspraken waarnaar verwezen wordt in de uitspraak niet van toepassing op onderhavige zaak, nu in dit geval geen sprake is van het structureel niet kunnen deelnemen aan de arbeid. Ook staat er in de uitspraak dat door de directie niet naar alternatieven is gezocht, wat voor de directeur onbegrijpelijk is. Klager is gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid verklaard door de medische dienst omdat hij ’s ochtends niet op gang kan komen. Een alternatief is in het geval van klager hierom niet aan de orde. De directeur heeft een overzicht van klagers rekening-courant bijgevoegd om aan te tonen dat klager in voornoemde periode volgens de geldende regeling is verloond. De directeur verzoekt de beroepscommissie klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag nu de klacht niet voldoet aan de in artikel 61, derde dan wel vijfde lid, van de Pbw gestelde eisen. Indien de klacht inhoudelijk behandeld gaat worden, verzoekt de directeur om de compensatie enkel toe te kennen voor de periode van 5 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 (het moment waarop klager is overgeplaatst waarna klager niet meer is ingesloten tijdens de arbeid). Door en namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De klacht van klager is voldoende concreet omschreven en is - nu de klacht betrekking heeft op een voortdurende situatie - tijdig ingediend, zodat klager kan worden ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie stelt vast dat uit de arbeidsongeschiktheidsverklaring van klager blijkt dat hij wegens beperkingen aan zijn rug alleen ’s middags arbeid kan verrichten. Indien de arbeid in de ochtend plaatsvond werd klager ingesloten. De directeur heeft klager geen alternatief aangeboden voor de insluiting tijdens de voor de arbeid bestemde uren. Volgens de directeur is de reden daarvoor gelegen in de omstandigheid dat klager ’s ochtends niet op gang kon komen, oftewel klager kon zijn bed niet uitkomen, waardoor het bieden van een alternatief niet aan de orde was. De beroepscommissie is met de beklagrechter van oordeel dat het uitgangspunt dient te zijn dat gedetineerden die structureel niet aan de arbeid kunnen deelnemen niet worden ingesloten. Echter is in dit geval niet weerspoken dat klager last heeft van opstartproblemen waardoor een alternatief in klagers geval niet zinvol is. De beroepscommissie acht het dan ook niet redelijk om van de directeur een alternatief te verlangen nu klager vanwege problemen aan zijn rug opstartproblemen ervaart, waardoor hij ook aan mogelijk alternatieve activiteiten niet kan deelnemen. De beroepscommissie verklaart het beroep dan ook gegrond en zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 9 december 2019.
secretaris voorzitter