Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2614/GB, 09 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2614/GB

Betreft:            [klager]            datum: 9 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. de Vries, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op 26 maart 2019 zijn ter zitting van de beroepscommissie in het Justitieel Complex Zaanstad gehoord klager en zijn raadsvrouw mr. C. de Vries, door mr. J.W. Wabeke, voorzitter, ing. M.J. Mulders en drs. M.R. van Veen, bijgestaan door de secretaris, mr. L.E.M. Meekenkamp. De Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt te worden gehoord ter zitting. Van het verhandelde ter zitting is een verslag van horen opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
Aan de Minister voor Rechtsbescherming is de gelegenheid geboden te reageren op het verslag van horen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) en hem te selecteren voor de gevangenis van de p.i. Lelystad ongegrond verklaard.

2.         De feiten
Klager is sedert 7 december 2011 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. Lelystad. Vanuit deze inrichting is klager geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 11 september 2018 is het programma aangevangen en klager is administratief ondergebracht bij de p.i. Zwaag. Op 3 oktober 2018 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. en is klager geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Lelystad. Klager verblijft sinds 16 november 2018 in de locatie Zwolle Zuid 1.

3.         De standpunten
3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt mondeling toegelicht. De selectiefunctionaris heeft op basis van onjuiste informatie een beslissing genomen. Klager nam deel aan het penitentiair programma (p.p.). Klager diende zich voor 23.00 uur te melden bij zijn zus. Klager mocht zich voor dat tijdstip vrij begeven in Nederland. Klager was aanwezig in de woning van zijn moeder. Meerdere personen waren aanwezig in deze woning. Er is toen iets voorgevallen, waarbij klager niet betrokken was. De politie is gebeld en klager is vervolgens aangehouden. Op grond van de verklaring van klagers moeder heeft het Openbaar Ministerie besloten om de zaak te seponeren. De reclassering gaat uit van feiten die niet juist zijn. Door de reclassering wordt de kans op recidive als hoog ingeschat. Gesteld wordt voorts dat, nu klager niet heeft meegewerkt aan een rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie, er onvoldoende zicht is op klagers mogelijkheden en problematiek. In 2018 was echter reeds al beslist dat klager mocht deelnemen aan het p.p. Op 3 oktober 2018 is de beslissing tot beëindiging deelname aan het p.p. genomen. In de reactie op het bezwaarschrift wordt door de selectiefunctionaris verwezen naar de vermeende bedreiging van een personeelslid door klager. Dit is echter een omstandigheid die zou hebben plaatsgevonden nadat de beslissing tot beëindiging van het p.p. is genomen. Klager is van mening dat hij ten onrechte is gedegradeerd. Klager ontkent dat de aangetroffen drugs van hem zijn. De positieve urinecontrole betwist klager niet. De vraag is echter of dat voldoende is om op basis daarvan de deelname aan het penitentiair programma te beëindigen. Naar de mening van klager is dat niet proportioneel en was een waarschuwing passend geweest. De behandeling van de beklagzaken van klager staat gepland op 12 april 2019. De uitkomst daarvan is van belang in de onderhavige zaak. Klager heeft nooit softdrugs op zijn cel voorhanden gehad en heeft daarvoor ook geen rapport gekregen. Voorts worden veel onwaarheden opgeschreven, waartegen het voor klager niet mogelijk is om zich te verweren. Klagers beroep is als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht. Het incident op basis waarvan de selectiefunctionaris het bezwaarschrift van klager ongegrond verklaart, vond pas plaats op 14 november 2018. Dat is ruim een maand na het indienen van het bezwaarschrift. Aangezien dit voorval nog helemaal niet had plaatsgevonden tijdens het beëindigen van het penitentiaire programma en het indienen van het bezwaarschrift, kan dit incident geen grondslag voor afwijzing vormen. Te meer nu de aanvankelijke beslissing om het p.p. te beëindigen reeds op andere gronden was gebaseerd. Daarnaast heeft klager op 20 november 2018 een klaagschrift ingediend bij de Commissie van Toezicht tegen de beslissing van de directeur om klager te degraderen d.d. 14 november 2018. De inhoudelijke behandeling van dit klaagschrift moet nog plaatsvinden. Aangezien het niet duidelijk is hoe de Commissie van Toezicht zal beslissen op het klaagschrift, is de beschikking van de directeur om klager te degraderen, nog niet onherroepelijk. Derhalve stelt klager zich op het standpunt dat — totdat de Commissie op het klaagschrift heeft beslist - dit incident nog geen grondslag kan zijn om het penitentiaire programma te beëindigen. Klager betwist dat hij het personeel ernstig heeft bedreigd. De werkneemster die stelt dat Klager haar ernstig bedreigd zou hebben is mevrouw M. , en zou familie zijn van klager. Al vanaf het begin van klagers verblijf in de penitentiaire inrichting Lelystad had klager het gevoel dat M. werk en privé niet gescheiden kan houden. Klager stelt zich op het standpunt dat hij M. en alle andere personeelsleden altijd met de nodige respect heeft behandeld. Van ernstige bedreigingen aan haar adres is nooit sprake geweest. Het gedrag van M. jegens klager heeft er juist voor gezorgd dat het contact tussen beide stroef verliep wat ertoe heeft geleid dat klager is gedegradeerd. Klager heeft nooit de rust, orde en veiligheid in de inrichting verstoord.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt schriftelijk toegelicht.
De reclassering heeft op 12 september 2018 geadviseerd dat het p.p. van klager wordt beëindigd. Aanleiding hiervan is het overtreden door klager van de voorwaarden van deelname aan het p.p. Klager heeft zijn locatiegebod overtreden op 11 september 2018 door zijn aanhouding. Daarbij heeft hij zijn enkelband vernietigd op 12 september 2018. De reclassering geeft verder aan dat, gezien het feit dat klager op de eerste dag dat hij deelnam aan het p.p., reeds in aanraking is gekomen met de politie en is aangehouden op verdenking van een nieuw strafbaar feit, maakt dat de Reclassering Nederland het risico als hoog inschat. Klager geeft daarbij aan zich niets te kunnen herinneren van de mogelijke ruzie en brandstichting op het adres van zijn moeder waarvoor hij is aangehouden op 11 september 2018. De ernst van het delict waarvoor klager is veroordeeld en het feit dat hij niet heeft meegewerkt aan een NIFP rapportage in het Pieter Baan Centrum in het verleden maken dat er onvoldoende zicht is op de mogelijkheden en problematiek bij klager. Op 13 september 2018 is door de directeur van de p.i. Lelystad besloten het p.p. met onmiddellijke ingang te beëindigen. Dit is niet slechts geschied op de verdenking van het strafbare feit. Klager heeft zijn enkelband vernield en dit is een ernstige misdraging. De advocaat stelt dat de beschikking tot degradatie niet onherroepelijk is omdat er nog een beklagzaak loopt. In deze beklagzaak is nog geen uitspraak. Het lopen van een beklagzaak schorst echter de beschikking tot degradatie niet op. Daarbij gaat het in de beslissing in eerste instantie om het overtreden van de voorwaarden waaronder het vernielen van de enkelband en het overtreden van het locatiegebod. Klager heeft daarvoor een degradatiebeschikking ontvangen en derhalve is zijn p.p. beëindigd. Naast het overtreden van de voorwaarden heeft klager een medewerkster van de inrichting op 15 november 2018 ernstig bedreigd. Hiervan is onder ambtseed een rapport opgemaakt. Klager heeft voorts op 12 december 2018 een rapport aangezegd gekregen en een disciplinaire straf gekregen nadat hij na een urinecontrole positief scoorde op het gebruik van gedragsbeïnvloedingen middelen met een THC waarde van >1000 ug/l. Tijdens het horen heeft klager het softdrugs gebruik toegegeven en aangegeven dat hij geen herhalingsonderzoek wilde. Klager heeft zich niet geschikt getoond voor deelname aan het p.p. Zodra zijn gedrag weer op groen staat en hij gepromoveerd is kan hij weer in aanmerking komen voor aanmelding voor het p.p.

4.         De beoordeling
4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris blijkt dat de directeur van de p.i. Lelystad heeft verzocht tot beëindiging van klagers deelname aan het p.p. op grond van het uitgebrachte reclasseringsadvies. Uit de rapportage van de reclassering van 12 september 2018 volgt dat klager zich niet heeft gehouden aan de met hem gemaakte afspraken omtrent zijn p.p. Klager is 11 september 2018 gestart met zijn p.p. Nog diezelfde dag is klager aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van een nieuw strafbaar feit, waarvoor klager - blijkens de stukken - niet zal worden vervolgd vanwege onvoldoende bewijs. Evenwel geldt dat daarnaast klager zijn locatiegebod heeft overtreden en zijn enkelband vernield. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat – ondanks de omstandigheid dat de beslissing van 4 januari 2019, waarin het bezwaarschrift ongegrond is verklaard, zeer summier is gemotiveerd – gelet op de namens de Minister gegeven toelichting op het beroep, de beslissing tot beëindiging van het penitentiair programma, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, drs. M.R. van Veen en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 9 mei 2019.            

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven