nummer: 03/2991/STA
betreft: [klager] datum: 8 januari 2004
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennis genomen van een op 6 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek, verder de inrichting te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting, inhoudende het onderdwang toedienen van medicatie op 7 januari 2004.
De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de mondelinge inlichtingen van de secretaris van de beklagcommissie bij de inrichting d.d. 7 en 8 januari 2004 en van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemdeinrichting d.d. 8 januari 2004.
1. De beoordeling
In artikel 64, eerste lid, Bvt is bepaald dat de voorzitter, hangende de uitspraak van de beklagcommissie op een ingediend klaagschrift tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting, op verzoek van de klager detenuitvoerlegging van die beslissing kan schorsen.
Blijkens de mondelinge inlichtingen van de secretaris van de beklagcommissie bij de inrichting, is tot op heden geen klaagschrift ontvangen ten aanzien van het op 7 januari 2004 onder dwang toedienen van medicatie. Nu wettelijk isvoorgeschreven dat hangende de uitspraak van de beklagcommissie tot schorsing kan worden overgegaan, kan verzoeker reeds vanwege het ontbreken van een klaagschrift niet worden ontvangen in zijn verzoek tot schorsing van detenuitvoerlegging van de bedoelde beslissing. Als verzoeker een schorsingsverzoek wil indienen, dient hij derhalve tevens een klaagschrift in te dienen, omdat de voorzitter anders niet aan een inhoudelijke beoordeling van hetschorsingsverzoek kan toekomen.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
De beslissing waarop het schorsingsverzoek ziet, is reeds onderwerp geweest in een eerdere schorsingsprocedure (nummer 03/2977/STA, d.d. 6 januari 2004). Verzoeker is in die procedure niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek omschorsing voor zover betrekking hebbende op de vermeende beslissing om hem na 24 december 2003 iedere veertien dagen
- de eerste keer weer op 7 januari 2004 - te verplichten het toedienen van een Haldolinjectie te gedogen. Daartoe is overwogen dat, hoewel niet onaannemelijk is dat het hoofd van de inrichting het voornemen heeft verzoekervooralsnog iedere veertien dagen te verplichten het toedienen van een Haldolinjectie te gedogen, niet is gebleken dat het hoofd van de inrichting een, op grond van de wet vereiste, daadwerkelijke beslissing heeft genomen om klagerop 7 januari 2004 te verplichten het toedienen van een Haldolinjectie te gedogen. Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting in het kader van het huidige schorsingsverzoek komt naar voren dat klager op 7 januari 2004wederom onder dwang medicatie is
toegediend, kennelijk zonder dat klager terzake is gehoord en zonder dat hem een schriftelijke mededeling van de beslissing terzake is uitgereikt. Het iedere keer door verzoeker vastbijten in de geboden mogelijkheid een rechtsmiddelaan te wenden kan volgens de inrichting leiden tot quereleren met verdergaande psychische destabilisatie als mogelijk gevolg, hetgeen niet in het belang van verzoeker wordt geacht.
Deze handelwijze van de inrichting is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in strijd met de wet en schaadt de rechtspositie van verzoeker doordat hij niet wordt gewezen op het hem krachtens de wet gegeven recht om eenrechtsmiddel tegen het onder dwang toedienen van medicatie in te dienen. Het recht op het indienen van een schorsingsverzoek wordt zodoende illusoir. Bovendien wordt verzoeker, door hem (telkens) niet te horen op en hem geenschriftelijke mededeling uit te reiken van de beslissing tot voortzetting van dwangmedicatie, wellicht juist uitgedaagd tot “quereleren”.
Het staat verzoeker vrij om, ook als geen daadwerkelijke beslissing is genomen, telkens wel beklag in te dienen tegen de omstandigheid dat hem onder dwang medicatie is toegediend, opdat door de rechter kan worden getoetst of aan devereisten van de wet is voldaan en of de noodzaak tot het onder dwang toedienen van medicatie aanwezig was.
2. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 8 januari 2004.
secretaris voorzitter