Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4849/GA, 16 december 2019, beroep
Ondertekeningsdatum:16-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4849/GA

Betreft:            […]       datum: 16 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Mulder, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 september 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 december 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.W. van der Heijden, en mw. A. van Koeveringe, plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught. Als toehoorder was aanwezig mr. J.W. Wabeke, lid van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 27 september 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is nooit gediagnosticeerd met schizofrenie. De psychiaters gaan er kennelijk van uit dat de diagnose elders is gesteld, maar dat is niet zo. Het is onduidelijk op basis van welke informatie zij dit hebben vastgesteld. Klager ontkent stemmen te horen in zijn hoofd. Er is geen sprake van suïcidegevaar en hij is niet ontvankelijk voor de opdracht om suïcide te plegen. Klager ontkent het delict te hebben gepleegd en dus ook dat hij de opdracht zou hebben gekregen om het delict te plegen. Hij vormt geen gevaar voor anderen en is geen agressief persoon. Hij hoort geen stemmen in zijn hoofd. Er is nooit uitgebreid onderzoek gedaan naar zijn psyche. Dat klager een gevaar zou vormen voor de veiligheid van anderen is nooit aangetoond.

Klager heeft het idee dat hij anders wordt behandeld. Dat komt niet voort uit paranoia, maar dat komt doordat hem vaak dingen zijn beloofd die vervolgens niet worden nagekomen. Klager had een probleem met enkele p.i.w.-ers, omdat hij hen hypocriet vond. Dat irriteerde hem. Zij probeerden argumenten tegen klager te zoeken. Klager wilde daarover praten.

De dwangbehandeling is niet opgenomen in het behandelplan. Klager heeft niets tegen de medicatie zelf, maar hij wordt er duizelig van en kan soms niet zo goed praten. De medicatie heeft geen effect. Klager is bereid medicatie te nemen, maar hij wil dan wel graag pillen tegen de bijwerkingen. In dat geval hoeft geen dwangbehandeling te worden toegepast.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager is op 13 juni 2019 in het PPC geplaatst. Op 14 juni 2019 is hem een ordemaatregel opgelegd, omdat hij stemmen hoorde die hem opdracht gaven zichzelf iets aan te doen. Deze maatregel is op 21 juni 2019 en 28 juni 2019 verlengd, omdat klager verward overkwam en snel overprikkeld raakte. Op 9 september 2019 is hem een ordemaatregel opgelegd, vanwege zijn gedrag jegens het personeel. Hij heeft een b-dwangbehandeling gehad ingaande op 9 september 2019. Sinds 16 september 2019 verbleef klager weer op de afdeling en wordt dagelijks gekeken naar de uitbreiding van zijn programma.

Klager is in het verleden gediagnosticeerd met schizofrenie. Bij hem was bij aanvang van de b-dwangbehandeling sprake van een psychotisch toestandsbeeld, waarbij met name sprake was van een zeer uitgebreid waansysteem en paranoia, waarnemingsstoornissen en cognitieve problemen. Hij laat zich dreigend uit richting anderen. De b-dwangbehandeling leek klagers gedrag niet te veranderen. Klager weigerde medicamenteuze behandeling van zijn aandoening. Er is sprake van gevaar voor zichzelf en derden.

Er is een groot verschil merkbaar sinds klager medicatie gebruikt. Zo is er geen indicatie meer dat hij stemmen hoort en zijn er beter afspraken met hem te maken. Zolang klager blijft aangeven dat hij niet ziek is, is dwangbehandeling echter noodzakelijk. Dat neemt niet weg dat er steeds opnieuw gesprekken worden gevoerd om te kijken of medicatie vrijwillig kan worden ingenomen.

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur – op verzoek van de beroepscommissie – klagers behandelplan overgelegd. Het behandelplan vermeldt als diagnose een ongespecificeerd schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Tevens voorziet het behandelplan in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Volgens beide psychiaters is bij klager sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Hij was ervan overtuigd te worden aangestuurd door een groep invloedrijke personen die zowel zijn denken als zijn handelen kunnen beïnvloeden. Als hij geen nut meer voor hen heeft, zouden ze hem suïcide laten plegen.

Klager wordt verdacht van een levensdelict, dat hij mogelijk onder invloed van een psychose zou hebben gepleegd. Op de afdeling toonde klager zich paranoïde jegens medewerkers van de afdeling, waarbij zijn frustratie en boosheid zo hoog opliepen dat hij meermaals heeft gezegd dat hij hen wilde slaan.

Langdurige medicatie wordt noodzakelijk geacht om klagers psychotische toestandsbeeld, dat al lange tijd bestaat, te kunnen behandelen. Er zijn met klager gesprekken gevoerd, waarin hij te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn deze medicatie vrijwillig in te nemen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan daarom niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 16 december 2019.

secretaris        voorzitter

Naar boven