Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4871/GB, 27 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4871/GB

Betreft:            [Klager]           datum: 27 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 25 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager verblijft in de locatie Roermond. Hij is onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en zes maanden, wegens medeplichtigheid aan poging tot moord. Klagers einddatum is gesteld op 31 maart 2021.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager wenst gebruik te maken van het stapeltraject. Zijn verzoek daartoe werd afgewezen wegens zijn ontkennende houding. Vaste lijn in de uitspraken van de RSJ is echter dat van de verdachte niet geëist kan worden dat hij bekent en voorts dat de weigering tot bekennen niet tegen een gedetineerde gebruikt mag worden bij eventuele verzoeken tot verlof. Dit dient ook te gelden bij het doen van een verzoek tot deelname aan een stapeltraject. Daarnaast is het bij het niet kunnen inschatten van het recidiverisico niet zo dat zonder meer sprake is van een gevaar voor het plegen van een strafbaar feit. Er is meer onderbouwing nodig om dit aan te nemen. Dit ontbreekt bij de beslissing van de Minister. Er is  een reeks aan contra-indicaties, waaruit juist opgemaakt kan worden dat er een zeer laag risico is van recidive en/of onttrekking. Dit gegeven heeft de Minister niet meegenomen in de beslissing. Klager heeft sinds 2013 geen contact meer met de medeverdachten. Voorts heeft klager gedurende zijn strafzaak 21 maanden buiten de penitentiaire inrichting verbleven. Toen hem daarop verzocht werd zich te melden, heeft hij keurig gehoor gegeven aan die oproep. Dat is een hoogst positieve indicatie voor het ontbreken van gevaar voor onttrekking. Klager heeft gedurende zijn detentie veel steun gehad van vrienden en familie, hetgeen een belangrijke voorwaarde is voor het niet terugvallen in delinquent gedrag na terugkeer in de maatschappij. Hij heeft tijdens zijn detentie vijf verschillende diploma’s behaald en hiernaast nog verscheidene cursussen gevolgd met betrekking tot zijn gedrag. Ook heeft hij dagbesteding en werk gevonden bij een autogarage. Klager toont hiermee aan volop bezig te zijn met zijn terugkeer in de samenleving.

In aanvulling op het beroepschrift deelt de raadsman het navolgende mee. Volgens de Minister blijkt uit het reclasseringsadvies niet duidelijk wat de risico’s zijn. Klager ziet dit anders. In het advies staat immers dat het risico op onttrekking aan de gestelde voorwaarden laag is. Onder de voorwaarden vallen zowel de algemene, het niet plegen van strafbare feiten, als de bijzondere, aan de persoon gebonden, voorwaarden. Als klager bereid is zich te houden aan deze voorwaarden, is het risico op herhaling en letselschade ook laag. Dat maakt dat wel degelijk uit het advies kan worden opgemaakt of het een groot risico is dat klager vrijheden zal genieten.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het verzoek tot plaatsing in een stapeltraject is afgewezen, omdat uit het reclasseringsadvies van 26 juni 2019 blijkt dat geen duidelijkheid kan worden verschaft over de risico’s op recidive en letselschade en of klager een vlucht- of maatschappelijk risico vormt vanwege zijn ontkennende houding ten aanzien van het delict. Bij plaatsing in een z.b.b.i. op grond van artikel 2 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de beroepscommissie begrijpt: Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden) dient van een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico sprake te zijn. Op dit moment acht de Minister klager geen geschikte kandidaat voor fasering naar een stapeltraject.

Het recidiverisico kan door klagers toedoen niet worden ingeschat vanwege de hardnekkige ontkenning van klager. Bovendien kunnen zich volgens de reclassering (mogelijk delictgerelateerde) problemen voordoen op de leefgebieden, zoals sociaal netwerk en houding ten aanzien van psychosociaal functioneren in relatie tot het delict. Klager vormt hierdoor een meer dan te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico, als hij in een z.b.b.i. wordt geplaatst.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (verder: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de Minister akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een p.p. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.

4.3.      De beroepscommissie stelt op basis van het dossier, met name het selectieadvies van 16 september 2019, de navolgende feiten en omstandigheden vast. Klager functioneert goed op de afdeling en volgt het dagprogramma. Hij is rustiger dan voorheen en hij gaat goed met ongewenste situaties om. Hij laat zich niet meer uit de tent lokken, kan het goed met iedereen vinden, zorgt niet voor conflicten en houdt zich aan afspraken. Klager komt met hulpvragen bij het personeel. Zijn gedrag ten opzichte van zijn medegedetineerden en personeel is goed. Klager verricht werkzaamheden als bibliotheekhulp en voert zijn taken naar behoren uit. Hij neemt daarnaast initiatieven en houdt van orde en netheid. Zijn persoonlijke verzorging is in orde, instructies voert hij prima uit en hij is goed corrigeerbaar. Klager heeft op 20 mei 2016 een disciplinaire straf opgelegd gekregen vanwege het aantreffen van een PlayStation en controllers die niet op zijn naam stonden. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige gedragsproblemen.

4.4.      De politie is aangeschreven voor advies over het verlofadres en heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de komst van klager op het door hem genoemde adres. Tijdens het p.p. zal klager gaan wonen bij zijn ouders en werken bij All Car Service te Helmond, waar hij verschillende werkzaamheden zal gaan verrichten. De werkgever heeft te kennen gegeven dat klager mogelijk een studie mag volgen binnen het leerwerkbedrijf.

4.5.      Het recidiverisico kan niet goed ingeschat worden. Klager is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict en/of een geweldsdelict. Er is ook geen sprake van een uitgebreid justitieverleden met delicten waarvoor hij is veroordeeld.

4.6.      Aan klager wordt tegengeworpen dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor het delict, nu hij het ontkent. Om die reden kan geen duidelijkheid worden verschaft over de risico’s op recidive en letselschade en of klager een vlucht- of maatschappelijk risico vormt. Enkel dit gegeven, afgezet tegen het positieve gedrag dat klager laat zien, is op zichzelf onvoldoende voor het weigeren van deelname aan het zogeheten stapeltraject. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Zij draagt de Minister op met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 27 december 2019.  

                                               secretaris                                           voorzitter

Naar boven