Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4801/GB, 2 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4801/GB

Betreft:            […]       datum: 2 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 28 september 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Roermond.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft te laat beslist op klagers verzoek. Hij komt al sinds 25 juli 2019 in aanmerking voor deelname aan het stapeltraject. Uiteindelijk is pas op 19 september 2019 beslist. Vervolgens werden de onderliggende stukken niet toegestuurd. Dit is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verzocht wordt klager te compenseren voor de tijd die hij ten onrechte niet heeft deelgenomen aan het stapeltraject.

Klagers detentie is zonder noemenswaardige incidenten verlopen. Hij verblijft in het plusprogramma, scoort ‘groen’ op alle onderdelen in het D&R-plan, heeft deelgenomen aan diverse trainingen en voert gesprekken met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Hij beschikt over een goedgekeurd verlofadres. De reclassering heeft klager onder voorwaarden geschikt bevonden voor deelname aan een p.p. Het is logisch dat klager op dit moment veel stress ervaart door zijn detentiefaseringstraject. Hij weet hier echter wel goed mee om te gaan.

Anders dan de advocaat-generaal stelt, heeft klager al tijdens de behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg spijt betuigd. Ook in zijn faseringsverzoek betuigt hij spijt. In 2013 is al geprobeerd contact te zoeken met de familie van het slachtoffer. De familie had daar toen geen behoefte aan en sindsdien heeft klager niets meer van hen gehoord. Klager heeft toegezegd mee te werken aan herstelbemiddeling. Dat is hem overigens pas onlangs aangeboden. De stappen die klager heeft genomen richting de slachtoffers dateren van ruim voor de faseringsdatum, dus het is klager niet alleen maar daarom te doen geweest.

Het is wrang dat justitie enerzijds contact met de slachtoffers verbiedt, terwijl klagers anderzijds wordt verweten dat hij nooit contact heeft gezocht. Deze stellingen komen dan ook opportunistisch over. Wat daarvan ook zij, op 24 oktober 2019 had klager een eerste gesprek met Perspectief Herstelbemiddeling.

De advocaat-generaal neemt een voorschot op aanstaande wetgeving, door te stellen dat resocialisatie pas in het kader van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) hoeft aan te vangen. De Minister volgt dit standpunt ten onrechte. Het vooruitlopen op deze wetgeving is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

De stelling dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om het – nota bene als matig ingeschatte – recidiverisico te beperken, is onbegrijpelijk. De door de reclassering genoemde voorwaarden zijn daartoe ruim voldoende. Het ligt voor de hand dat langgestraften zijn veroordeeld voor zaken die destijds in de publiciteit zijn geweest. Het staat ook buiten kijf dat klager is veroordeeld voor een ernstig delict. Dat hoeft – ook ondanks dat hij dit gedeeltelijk ontkent – echter niet in de weg te staan aan detentiefasering.

Klagers voorlopige hechtenis is gedurende anderhalf jaar geschorst geweest. Hij bouwde in die periode zijn leven weer op en er hebben zich toen geen incidenten voorgedaan. Klager heeft daarmee bewezen om te kunnen gaan met vrijheden. De vrijhedencommissie heeft hiermee geen rekening gehouden en klakkeloos het advies van de advocaat-generaal overgenomen.

Het e-mailverkeer tussen de secretaris van de advocaat-generaal en de selectiefunctionaris is erg amicaal. Gesteld kan worden dat geen sprake is van een onafhankelijk en onpartijdig advies.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is door het gerechtshof in 2014 veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf wegens een ernstig delict. Zijn strafrestant is nog relatief lang. In hoger beroep heeft klager geen spijt betuigd. Wel is het te prijzen dat klager stappen zet voor een herstelbemiddelingstraject.

Anders dan de reclassering, gaat het Openbaar Ministerie (OM) uit van een hoog recidiverisico, nu klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor het door hem gepleegde delict. De Minister volgt het OM daarin.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook in een z.b.b.i. worden geplaatst als de Minister akkoord is met een voorstel voor deelname aan een p.p. Het verblijf in de z.b.b.i. moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het p.p. en duurt maximaal zes maanden.

4.3.      In deze zaak staat alleen ter discussie of het maatschappelijk risico dat klager vormt bij plaatsing in een z.b.b.i. meer dan te verwaarlozen is.

4.4.      De reclassering schat klagers recidiverisico in als matig en het risico op onttrekking als laag. Dit zijn belangrijke indicaties voor het maatschappelijk risico dat klager vormt. De stelling van het OM dat het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat, omdat klager de delicten ontkent, volgt de beroepscommissie niet en had de Minister evenmin mogen volgen. De reclassering is bij uitstek in staat dit risico in te schatten en zij beschikte bij die inschatting over dezelfde informatie als het OM.

4.5.      Daartegenover staat dat klager veroordeeld is voor ernstige delicten, namelijk twee woningovervallen. In de reclasseringsrapportages van 30 augustus 2018 en 17 mei 2019 staat dat klager deze delicten grotendeels ontkent en zich in gesprekken nauwelijks uitlaat over de slachtoffers. Daaruit wordt de conclusie getrokken dat hij geen rekening houdt met hun belangen. Dit kan weliswaar een contra-indicatie zijn, maar het enkele feit dat een gedetineerde een delict (deels) ontkent, is – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie – onvoldoende om een verzoek tot detentiefasering af te wijzen. In die gevallen kan bezwaarlijk worden gevergd dat wel een hersteltraject wordt ingezet. Daarbij komt nog dat klager, die de delicten deels bekent, inmiddels de eerste stappen heeft gezet voor herstelbemiddeling.

4.6.      Tot slot is van belang dat zich geen incidenten hebben voorgedaan tijdens de langdurige schorsing van klagers voorlopige hechtenis. Dit heeft de Minister ten onrechte niet meegewogen in de bestreden beslissing.

4.7.      Gelet op het voorgaande, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

4.8.      De beroepscommissie ziet aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de periode dat hij ten onrechte niet heeft deelgenomen aan het stapeltraject. Klager heeft het verzoek voor deelname aan het stapeltraject op 17 juni 2019 ingediend. Hierop had volgens de wet binnen zes weken beslist moeten worden, dus uiterlijk op 29 juli 2019. De Minister dient thans binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen. Daarom zal aan klager een tegemoetkoming worden toegekend van € 375,= (vijf maanden x € 75,=).

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 375,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 2 december 2019.

                                               secretaris                                           voorzitter

Naar boven