Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4694/GB, 18 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4694/GB

Betreft:            [klager]            datum: 18 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.A. Groenendijk, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 8 augustus 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van

de locatie De Schie te Rotterdam.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De afwijzing is met name gebaseerd op het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM). Dit advies is echter gebaseerd op onjuiste gronden. Klager is immers nimmer voortvluchtig geweest en heeft zich altijd gehouden aan de afspraken met de reclassering. Daarbij heeft klager een betalingsregeling getroffen met het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Klager is geschorst onder parketnummer [X] en is na die schorsing veroordeeld voor een Wegenverkeerswetfeit. Dat vormde kennelijk op dat moment voor het OM geen reden om opheffing van de schorsing te vorderen. In het eindvonnis heeft de rechtbank de vordering bovendien afgewezen. Voorts heeft de reclassering een positief verslag over klager geschreven. Nu de bestreden beslissing uitsluitend lijkt te zijn gebaseerd op het advies van het OM, is sprake van een onzorgvuldige beslissing en kan deze niet in stand blijven.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager voert aan dat hij een betalingsregeling heeft getroffen met het CJIB. Navraag wijst uit dat deze regeling niet is getroffen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel maar ten aanzien van andere te betalen bedragen. Dat de schorsing van klager niet is opgeheven na het plegen van een delict en de veroordeling hiervoor, staat los van het feit dat klager hiermee heeft laten zien zich niet aan de afspraken te kunnen houden tijdens de schorsingsperiode. Er is daarbij sprake van recidiverisico. Aangezien klager in diverse dienstbetrekkingen fraudedelicten heeft gepleegd, wordt risico voor werkgevers aanwezig geacht. De ambulante behandeling kan volgens de reclassering pas opgestart worden in zijn proeftijd, waardoor het recidiverisico tijdens een p.p. hoog zal blijven. Bovendien heeft klager zich ook in detentie niet aan de afspraken gehouden, nu onlangs een mobiele telefoon bij hem is aangetroffen. Namens klager is aangevoerd dat klager zich nimmer heeft onttrokken, echter is het team FAST ingezet om klager te vinden. Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor deelname aan een p.p. Het belang van de maatschappij dient te prevaleren boven het persoonlijke belang van klager. Hierbij is het relatief korte strafrestant van klager meegewogen. De beslissing is daarom op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      De beroepscommissie is van oordeel dat deelname aan een p.p. op dit moment geen passend re-integratietraject is voor klager. Hierbij neemt zij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Uit het dossier komt naar voren dat sprake is van een openstaande strafzaak wegens oplichting. In eerste aanleg is door de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden opgelegd. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het delict waarvoor klager op dit moment gedetineerd is, is gepleegd tijdens een proeftijd. Voorts was de inzet van het FAST-team van het OM noodzakelijk om klager op te sporen en in te kunnen sluiten. Het OM heeft op basis van voornoemde omstandigheden negatief geadviseerd ten aanzien van een p.p. en stelt daarbij ook dat verdiepingsdiagnostiek geïndiceerd is om herhaling van delict gedrag te voorkomen. Een eerdere verdiepingsdiagnostiek is echter voortijdig afgebroken wegens het gebrek aan intrinsieke motivatie bij klager. Daarbij is klager onlangs disciplinair gestraft wegens het aantreffen van een mobiele telefoon. Voornoemde feiten en omstandigheden vormen een contra-indicatie voor deelname aan een p.p. op dit moment. De beslissing tot afwijzing van het verzoek tot deelname aan een p.p. kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond verklaard worden.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 18 november 2019.

            secretaris        voorzitter

Naar boven