Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2562/SGA, 14 november 2019, schorsing
Uitspraakdatum:14-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2562/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 14 november 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting, inhoudende dat verzoeker gedurende zeven dagen tijdens de voor de arbeid bestemde tijd zal worden ingesloten vanwege een lopend onderzoek.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 13 november 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 november 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Verzoeker stelt een arbeidsongeschiktheidsverklaring te hebben aangevraagd vanwege psychische klachten. De directeur heeft aan verzoeker medegedeeld dat hij in afwachting van een arbeidsongeschiktheidsverklaring gedurende de arbeidstijden ingesloten dient te worden in zijn cel. Verzoeker is het met die insluiting niet eens. Verzoeker stelt dat hij net als medegedetineerden die arbeidsongeschikt zijn verklaard, dan wel net als verzoeker ook in afwachting zijn van de arbeidsongeschiktheidsverklaring, tijdens arbeidsuren buiten zijn cel zou mogen verblijven.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker een verslag aangezegd heeft gekregen vanwege weigering om naar de arbeid te gaan en het herhaaldelijk niet opvolgen van instructies van personeel. Naar aanleiding van dit verslag is verzoeker gehoord door de directeur. Hierbij gaf verzoeker aan niet naar de arbeid te kunnen vanwege zijn eigen veiligheid. Hij wilde een bepaalde persoon niet tegenkomen in de inrichting. De directeur heeft toegezegd dit te onderzoeken en in afwachting van het onderzoek verzoeker voor de duur van zeven dagen uit te sluiten van de arbeid. Eveneens is verzoeker verteld dat hij tijdens de arbeidsuren op cel zal verblijven. Tijdens voornoemd gesprek heeft verzoeker niet gesproken over arbeidsongeschiktheid wegens psychische gronden. Uit navraag bij de medische dienst blijkt dat er geen arbeidsongeschiktheidsverklaring is afgegeven en verzoeker arbeidsgeschikt is. Het onderzoek naar de beweringen van verzoeker ten aanzien van zijn eigen veiligheid en de arbeid loopt nog.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie mogen gedetineerden die een arbeidsverplichting hebben maar door omstandigheden buiten hun schuld structureel niet kunnen deelnemen aan de arbeid, niet worden ingesloten tijdens de arbeidsuren maar hun dient een vervangend programma te worden aangeboden dan wel moeten zij zich vrijelijk over de verblijfsafdeling kunnen bewegen.

Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker arbeidsgeschikt is en dat hij, in afwachting van een lopend onderzoek naar een medegedetineerde waarbij verzoeker zich onveilig voelt, voor de duur van zeven dagen is uitgesloten van de arbeid. De beslissing om verzoeker zolang voornoemd onderzoek loopt in te sluiten tijdens de arbeidstijd is, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, niet in strijd met een wettelijk voorschrift noch is die beslissing zodanig onredelijk of onbillijk dat dit tot een toewijzing van het verzoek zou moeten leiden. De voorzitter gaat er bij zijn beslissing vanuit dat voornoemd onderzoek met de meeste voortvarendheid zal worden uitgevoerd. Het verzoek zal worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 14 november 2019                                                              

secretaris        voorzitter

Naar boven