Nummer : S-19/2560/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 15 november 2019
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 november 2019, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 12 november 2019, van een nadere reactie van verzoeker van 12 november 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 november 2019 en een nadere reactie van verzoekers raadsman mr. M. Penner van 15 november 2019.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder een door de directeur bijgevoegd MDO/DBT verslag, komt naar voren dat verzoeker op alle onderdelen “groen” of “oranje” scoort. Als conclusie is in het MDO/DBT verslag opgenomen dat verzoeker “rood” scoort en voorgesteld wordt voor terugplaatsing naar het basisprogramma omdat verzoeker regelmatig dwingende brieven schrijft naar zijn casemanager en afdelingshoofd. De voorzitter begrijpt dat deze terugplaatsingsbeslissing is genomen naar aanleiding van deze ene “rode gedraging”.
Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient de directeur niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen maar hij dient ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Daarbij dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Een enkel rode gedraging kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter volgt uit de bestreden beslissing en het MDO/DBT verslag van verzoeker dat overwegend sprake is van “groen” en “oranje” gedrag. Daarom is de beslissing van de directeur onvoldoende gemotiveerd. Het verzoek zal daarom ten aanzien van de beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisprogramma en schorst deze beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 15 november 2019.
secretaris voorzitter