Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2038/GM, 8 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2038/GM

betreft: [klager] datum: 8 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 30 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Evers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 14 augustus 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord.

De raadsman heeft schriftelijk bericht te zijn verhinderd klager ter zitting bij te staan.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk gereageerd op het beroepschrift en bericht te zijn verhinderd ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling d.d. 31 juli 2003 aan de medisch adviseur betreft het afbouwen van diazepam (benzodiazepine).

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager krijgt in verband met zijn epilepsie al jarenlang met goed resultaat valium voorgeschreven. Hij heeft dit de medische dienst kenbaar gemaakt, maar men weigert hem dat voor te schrijven en verstrekt hem andere medicatie,waarop hij niet goed reageert en herhaaldelijk epileptische aanvallen krijgt. De medische dienst heeft onzorgvuldig gehandeld in deze kwestie, onder meer door geen inlichtingen te vragen bij klagers huisarts dan wel Parnassia teLeiden, alwaar klager onder behandeling is voor zijn drugverslaving en epileptische aandoening.
Ter zitting heeft klager daaraan nog het volgende toegevoegd.
Vanaf zijn geboorte lijdt hij aan epilepsie en hij gebruikt sedert vijftien jaar valium ter voorkoming van insulten. Dat zijn huisarts hem vorig jaar voor het laatst valium heeft voorgeschreven klopt, aangezien hij een jaargedetineerd is geweest. In de twee inrichtingen van toenmalig verblijf schreef de arts hem mede in verband met zijn anorexia valium voor. Als hij gestresst raakt, eet hij niet meer, zo ook die vier dagen in Vught. De medische dienstheeft hem niet gevraagd naar zijn huisartscontacten vóór die laatste keer waarvan zijn huisarts melding maakt. Klager is tussen zijn vorige en huidige detentie vier à vijf maanden in vrijheid geweest. Hij heeft toen niet zijnhuisarts kunnen bezoeken, omdat hij het GAK zijn detentie niet had gemeld, waardoor hij geen uitkering en ziekenfondsverzekering had. Kennissen verkochten hem in die periode valium.
Hij heeft geen baat bij Depakine, zelfs niet bij hoge dosering ervan in de Cruquiushoeve. Gebruik van Depakine leidt tot vier aanvallen in de drie weken, terwijl valium in een zelfde periode het aantal insulten beperkt tot een oftwee. Hij heeft jarenlang bij de neuroloog van het Diaconessenhuis te Leiden gelopen, die hem ook zonder resultaat Depakine voorschreef. Daarom volgt hij het advies van de neuroloog van het Willem Alexander Ziekenhuis te Den Boschniet op. Hij betwist de arts te chanteren. Toen de arts bleef bij de beslissing de valium volledig af te bouwen, heeft hij gezegd dat gevolgen ervan voor de arts waren. De afbouw van de valium verliep veel te snel. Om de vijf ofzeven dagen ging er een pilletje af, waardoor hij steeds aanvalletjes kreeg tot aan het grote insult. Daarbij hebben ze niets in zijn mond gestopt om tongbeet of –inslikken te voorkomen. Als gevolg van dat insult zijn wel zijnschouders en gebit 'naar de klote'. Als bewijs daarvan legt klager een tand op tafel. Klager krijgt sedert 30 juli 2003 de eerder genoemde dosis valium en heeft geen insulten meer gehad.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager is op 25 juni 2003 vanuit het politiebureau Leiden in de p.i. Vught geplaatst. Hij verklaart dat zijn huisarts hem wegens epilepsie middels een maandelijks recept valium verstrekt. Blijkens telefonische informatie van dehuisarts d.d. 26 juni 2003 heeft klager ooit een keer een epileptisch insult gehad en ongeveer een jaar geleden slechts eenmalig valium voorgeschreven gekregen. Tegen klagers zin heeft een collega-inrichtingsarts van de p.i. Vughtvan 7 tot 23 juli 2003 de diazepam (driemaal daags 10 mg) afgebouwd, geheel volgens de algemeen geldende richtlijnen. De aangeboden effectievere anti-epileptica (onder andere Depakine) weigert klager. Hij staakt voedselinname enverklaart op 11 juli 2003 tegenover de psycholoog eerst na verstrekking van valium te gaan eten. Op vrijdag 25 juli 2003 is hij wegens onrust in afzonderingscel geplaatst, alwaar de verpleegkundige hem na twee uur herboren acht. Metzijn wens tot valium wordt voor het weekend bij een (dreigend) insult akkoord gegaan. Op 28 juli 2003 zullen revisie en een nieuw consult bij de arts plaatshebben. Op die dag, vlak voor het consult, krijgt klager een grand mal,waarbij de arts hem tot driemaal toe, ook intraveneus, valium toedient. Desondanks was hij na een uur nog niet bij, zodat hij in bewusteloze toestand naar het ziekenhuis is overgebracht, alwaar hem intraveneus Depakine istoegediend. Hoewel ter preventie van nieuwe insulten een vervolgbehandeling met Depakine als op dit gebied uitgesproken eerste keus aangewezen is, weigert klager dit middel. Opnieuw wenst hij slechts de door de neuroloog evenmingeïndiceerd geachte valium, een voor deze indicatie inferieur middel. Na de terugkeer van klager naar de inrichting heeft de arts op 30 juli 2003 beslist tot het voorschrijven van drie maal daags 10 mg valium wegens klagers chantagemet insulten, die beschadigend voor hem en te zeer belastend voor de inrichting zijn.
Met betrekking tot de opmerkingen van de raadsman merkt de arts nog het volgende op.
Klager weigert de eerste-keusmedicatie, hij heeft één grand mal insult gehad en in klagers dossier wordt wel degelijk melding gemaakt van het overleg met zijn huisarts. Klager heeft tegenover de medische dienst geen melding gemaaktvan contacten met Parnassia, zodat met die instelling geen contact is opgenomen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de arts klager bij binnenkomst in de inrichting vanuit het politiebureau op 25 juni 2003 driemaal daags 10 mg diazepam heeft voorgeschreven op grond van klagers mededeling dat tot dan zijn huisartshem maandelijks valium verstrekte wegens zijn epilepsie. Vast is komen staan dat niet de huisarts hem in de maanden voorafgaand aan de huidige detentie valium heeft voorgeschreven, doch dat klager deze van kennissen kocht.Vervolgens heeft de inrichtingsarts bij gebreke van een indicatie voor het langdurig gebruik van benzodiazepine op 7 juli 2003 beslist tot afbouw ervan en tevens klager wegens diens bekendheid met epilepsie geadviseerd over te gaantot het gebruik van anti-epileptica.

Gelet op de onbetwiste, door klager aan de inrichtingsarts verstrekte informatie moet de huisarts als meest aangewezene worden beschouwd voor informatie over klagers langdurig gebruik van benzodiazepinen. Uit deze informatie is nietgebleken van langdurig gebruik noch van een medische noodzaak tot (voortzetting van) het gebruik van deze middelen. Voorts blijkt uit de brief d.d. 1 augustus 2003 aan de inrichtingsarts dat de neuroloog van het Willem AlexanderZiekenhuis ten aanzien van de epilepsie adviseert het anti-epilepticum Depakine tweemaal daags 500 mg voor te schrijven in plaats van de door klager gewenste benzodiazepine.
Nu van een valide indicatie voor langdurig gebruik van benzodiazepinen niet is gebleken en in het geval van klager het gebruik van een anti-epilepticum als een meer geëigend middel moet worden beschouwd, wordt de beslissing van dearts tot geleidelijke afbouw van de benzodiazepine medisch verantwoord geacht.
De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat het hiervoor omschreven handelen van de inrichtingsarts niet is aan te merken als in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde tebetrachten. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 8 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven