nummer: 03/1837/GM
betreft: [klager] datum: 6 januari 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 1 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr. N.B. Swart,medewerker Rechtshulp Noord Bureau Groningen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel te Ter Apel, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 24 juli 2003 van de bemiddeling doorde medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is klager, telefonisch bijgestaan door een tolk in de Arabische taal, gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 3 juli 2003, betreft de onvoldoende behandeling van klagers maagklachten.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Het feit dat klager geen Nederlands en slechts Arabisch spreekt heeft mede geleid tot zijn klacht. Het klopt dat op 19 augustus 2003 de inrichtingsarts in aanwezigheid van een verpleegkundige hem met behulp via de telefoon van eenArabische tolk heeft uitgelegd hoe en waarom hij hem heeft behandeld. De arts heeft hem telkens andere medicijnen voorgeschreven, die geen van alle hielpen tegen zijn voortdurende maagklachten. Hij voelde zich daardoor proefkonijn.Als gevolg van de maagproblemen is hij veel afgevallen. Hij weegt nu 76 à 77 kilo, terwijl hij gewoonlijk 85 kilo weegt. Dat heeft hij bij binnenkomst ook gezegd. Hij is toen niet gewogen, zodat de arts ten onrechte zegt dat hijtoen 80 kilo woog. Nog steeds lijdt hij aan maagklachten. Hij kan niet tegen het inrichtingseten en geeft daarvan over. Ook heeft hij hoofdpijn en is hij duizelig.
Klager erkent op 23 juni 2003 tegen de arts gezegd te hebben dat hij tevreden was over het gebruik van Losec, omdat hij bang was dat de arts hem weer andere medicijnen zou voorschrijven. Hij heeft wel tegen de arts gezegd niet methem te experimenteren en nader onderzoek te verlangen op grond waarvan hij de juiste medicatie kan krijgen.
Namens klager is het beroep schriftelijk als volgt toegelicht. Klager maakt zich nog steeds zorgen over zijn gezondheid. Hij zou nogmaals met behulp van een tolk met de arts willen spreken. Ondanks verzoeken daartoe is klager nogsteeds niet verwezen naar een specialist. De inrichtingsarts heeft ten onrechte in het kader van de beroepsprocedure de contacten niet via de gemachtigde doen verlopen. Het gesprek d.d. 19 augustus 2003 acht zij in strijd metgenoemde procedure. De inrichtingsarts is de enige aan de p.i.verbonden arts en er moet voor worden gewaakt dat gedetineerden de indruk krijgen dat de arts hen onder druk kan zetten om het verzoek om bemiddeling of het beroep in tetrekken. Voorts is het de arts kennelijk ontgaan dat niet de gemachtigde beslist tot instellen van beroep, maar de cliënt. Het verschil tussen klagers uitspraken tegenover de arts en tegenover de raadsvrouw laat zich wellichtverklaren door klagers afhankelijkheid van de arts en zijn angst voor repercussies. Gelet op klagers achtergrond ligt dat laatste voor de hand.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager is op 31 januari 2003 in de inrichting ingekomen. Hij woog toen 80 kilo. Na bepaling van Helicobacter Pylori-serologie heeft hij op 4 april 2003 een Pantopackuur gekregen, gevolgd door Pantozol gedurende zeven dagen. Op 11juni 2003 bleek zijn gewicht te zijn afgenomen tot 74 kilo. De volgende dag heeft de arts hem tweemaal daags 20 mg Losec voorgeschreven, waarover klager op 23 juni 2003 tegenover de arts zijn tevredenheid heeft uitgesproken. Klagerzou het nog twee maanden gebruiken in lagere dosering, doch klager heeft nadien niets meer van zich laten horen. Op 14 juli 2003 woog klager 73 kilo. Het meegezonden dossier kan geen aanleiding tot klagen geven. Na het instellen vanberoep hebben de arts en verpleegkundige op 19 augustus 2003 met behulp van de tolkentelefoon onder meer het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur d.d. 24 juli 2003 met klager besproken. Inmiddels woog hij weer 78 kilo. Klagerheeft verklaard dat een medewerker een 'grap' met hem heeft uitgehaald door te zeggen 'jij hebt kanker'. Daardoor is hij van slag geraakt. Klager heeft in dat gesprek gezegd nergens last meer van te hebben, alsmede nooit te hebbengetwijfeld aan de behandeling door de arts. Hij wenste geen beroep in te stellen. Een week na het gesprek d.d. 19 augustus 2003 heeft klager de verpleegkundige medegedeeld kanker te hebben, doch laatstgenoemde zag daarin geenaanleiding tot een nieuw gesprek tussen klager en de inrichtingsarts. Klagers ambitieuze advocaat probeert via werkverschaffende beklagzaken de wet voor te schrijven. De inrichtingsarts heeft een door de directeur gerespecteerdeonafhankelijke positie in de inrichting. Ingeval hij zijn werk niet naar behoren verricht is daar het Medisch Tuchtrecht, waarvoor artsen een heilig ontzag hebben.
3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het verzoek van de gemachtigde d.d. 11 november 2003 tot aanhouding af, daar zij op grond van de stukken en klagers toelichting ter zitting zich voldoende geïnformeerd acht.
Krachtens artikel 28 van de Penitentiaire maatregel, voorzover in beroep van belang, kan een gedetineerde een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat onderdit medisch handelen wordt verstaan:
a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de gedetineerde, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleentof zijn bijstand is ingeroepen;
b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Aannemelijk geworden is dat klager zich op 21 maart 2003 heeft ziek gemeld wegens maagproblemen, waarvoor hem Antagel is voorgeschreven. Op 27 maart 2003 heeft klager de arts geconsulteerd over zijn aanhoudende maagklachten, waaropde arts heeft beslist tot serologisch onderzoek en geadviseerd zolang de uitslag van het onderzoek niet bekend was Antagel te blijven gebruiken. Uit het laboratoriumonderzoek is gebleken dat de Helicobacter Pylori-serologie positiefwas. Ter bestrijding daarvan is hem op 4 april 2003 een Pantopackuur -het gebruikelijk aangewezen medicijn voor deze aandoening- en aansluitend Pantozol voorgeschreven. Blijkens het medisch dossier heeft klager de verpleegkundigeeen aantal malen gesproken, onder meer over zijn maagklachten, welke klager zelf relateerde aan stress. De arts heeft vervolgens klager op 12 juni 2003 tweemaal daags 20 mg Losec voorgeschreven. Klager heeft erkend tien dagen latertegenover de arts te hebben verklaard zeer tevreden over de werking van Losec te zijn, waarna hij voor twee maanden 20 mg. Losec eenmaal daags kreeg. Wat ook zij in dit verband van klagers achtergrond, het komt de beroepscommissieniet dadelijk begrijpelijk voor dat tien dagen na het uiten van zijn tevredenheid tegenover de arts klager een bemiddelingsverzoek doet uitgaan naar de medisch adviseur.
Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien is de beroepscommissie van oordeel dat het hiervoor omschreven handelen van de inrichtingsarts adequaat is geweest en derhalve niet is aan te merken als in strijd met de zorgdie de inrichtingsarts in die hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 6 januari 2004
secretaris voorzitter