Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2241/GM, 6 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2241/GM

betreft: [klager] datum: 6 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 24 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Noord-Brabant Noord, locatie Oosterhoek te Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 9 september 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is het beroep behandeld.

Klager heeft bij faxbericht d.d. 10 november 2003 gevraagd om aanhouding van de behandeling ter zitting.

De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Oosterhoek heeft schriftelijk gereageerd op het beroep en is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 24 augustus 2003, betreft het uitblijven van een onderzoek door een oogarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Wegens het door toedoen van een medegedetineerde op 18 december 2002 in ongerede geraken van zijn bril is klager een nieuwe bril toegezegd. De inrichtingsarts weigerde klager ondanks zijn slechte ogen voor een oogmeting te verwijzennaar een oogarts. Hij moest naar de opticien, die hem in februari 2003 een nieuwe bril heeft verstrekt, waarmee hij niet kan lezen, schrijven en tv kijken. Klagers klachten hierover bij de medische dienst zijn afgedaan als gezeur.Hij zou aan die bril moeten wennen. Tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum (PBC) in april 2003 bevestigde de opticien aldaar dat de sterkte van de glazen en de cilinder niet deugden en dat klager een aparte leesbril nodigheeft. Na terugkeer in de inrichting eind april 2003 heeft klager zich gemeld bij de medische dienst, die hem echter opnieuw verwees naar de opticien die hem de verkeerde bril had geleverd. Uiteindelijk heeft de arts toch het adviesvan het PBC opgevolgd door klager voor de oogmeting naar een oogarts te verwijzen. Op 23 augustus 2003 is voor klager de maat vol, omdat het onderzoek nog steeds niet heeft plaatsgehad. De wachttijd voor een consult bij de oogartszou een half jaar zijn. Klager vindt het een schandaal dat het bij justitie allemaal zo lang duurt en is boos over de leugens van de medisch adviseur, onder meer dat hij intussen over een goede bril zou beschikken.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Toen klagers nieuwe bril niet goed bleek te functioneren, heeft de arts zo snel mogelijk een afspraak met de oogarts in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen gemaakt. Helaas kan klager wegens de wachtlijst van enkelemaanden daar eerst op 10 oktober 2003 terecht. De inrichtingsarts betreurt het dat de schriftelijke mededeling d.d. 9 september 2003 van de bevindingen van de medisch adviseur niet strookt met hetgeen de arts in de brief d.d. 5september 2003 aan de medisch adviseur heeft bericht omtrent de gang van zaken rond klagers bril.

3. De beoordeling
Klager heeft de beroepscommissie verzocht de behandeling van het beroep aan te houden wegens zijn drukke bezigheden ter voorbereiding van zijn hoger beroep. De beroepscommissie heeft dit verzoek afgewezen, aangezien zij zichvoldoende geïnformeerd acht.

Op 24 augustus 2003 heeft klager zich met zijn klacht als onder 1 geformuleerd gewend tot de medisch adviseur. Aannemelijk is geworden dat de in februari 2003 via de aan de inrichting verbonden opticien aan klager verstrekte brilniet voldeed en dat klager na zijn terugkeer eind april 2003 uit het PBC zich opnieuw met de inrichtingsarts heeft verstaan over zijn bril en een verwijzing naar een oogarts. Gebleken is dat klager geweigerd heeft zich opnieuw totde opticien van de inrichting te wenden en dat de inrichtingsarts alsdan aan klagers verzoek tot onderzoek door een oogarts is tegemoetgekomen door een afspraak voor klager te maken in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen.Blijkens klagers brief aan de medisch adviseur heeft de medische dienst desgevraagd hem in augustus 2003 medegedeeld dat de afspraak geruime tijd geleden was gemaakt, maar dat de wachttijd voor een consult een half jaar bedraagt.
De beroepscommissie acht het algemeen bekend dat wachttijden van een half jaar voor een consult bij een oogarts niet uitzonderlijk zijn -daaraan doet een verblijf in een p.i. niet af-, tenzij er sprake is van noodzaak tot eenspoedconsult. Van dat laatste is in het geval klager niet gebleken.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het vooromschreven handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de arts in die hoedanigheidbehoort te betrachten ten opzichte van klager. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts , voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 6 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven