Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1765/GM, 8 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1765/GM

betreft: [klager] datum: 8 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 30 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 24 juli 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts heeft bij faxbericht d.d. 12 november 2003 medegedeeld niet in de gelegenheid te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het niet gedateerde verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de onvoldoende behandeling van klagers nekklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Een medegedetineerde heeft klager tijdens het verblijf in een andere inrichting verscheidene malen in de nek geslagen. De medische dienst van de p.i. Vught heeft na zijn binnenkomst op 30 mei 2003 geweigerd naar zijn nek te kijken.Klager heeft als gevolg van de klappen last van een gevoelloze arm en kraken en pijn in zijn nek. De arts beperkt zich tot het geven van een pijnstiller, hoewel hij aan de buitenkant niet kan zien of er iets beschadigd is. Debewering van de arts dat hij klager op 2 juni 2003 heeft onderzocht is onjuist. Veertien dagen na indiening van het verzoekbriefje voor de arts bij binnenkomst heeft diens secretaresse klager op de luchtplaats bij zich geroepen enheeft de arts hem daar onderzocht. De volgende dag heeft een onderzoek op de medische dienst plaatsgehad. Klager is op 13 juni 2003 teruggegaan naar de arts. Uiteindelijk heeft een waarnemend arts hem naar het ziekenhuis verwezenvoor onderzoek. Klager legt een verslag daarvan d.d. 2 september 2003 over, hetwelk bij de stukken is gevoegd. Eerst na dit onderzoek heeft hij fysiotherapie gekregen. Thans lijdt hij soms nog aan gevoelloosheid in de arm enpijnscheuten naar het hoofd.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, schriftelijk als volgt toegelicht.
Hij heeft klager op 2 juni 2003 onderzocht wegens acht dagen durende nekklachten, maar geen afwijkingen gevonden. Hij heeft klager geadviseerd zo nodig paracetamol te slikken. Op 13 juni 2003 heeft hij klager wegens aanhoudendeklachten opnieuw onderzocht, maar ook dan geen afwijkingen gevonden, behoudens wat verhoogde spanning in het nekspierstelsel. De arts heeft daarop gekozen voor afwachtend beleid. Sedertdien is klager niet meer met nekklachten bij dearts geweest. Tijdens de vakantie van de inrichtingsarts heeft een collega-arts op 22 augustus 2003 klager fysiotherapie voorgeschreven na vaststelling van verhoogde spanning in het nekspierstelsel.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat op 18 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad het niet gedateerde beroepschrift van klager met de klacht als onder 1. geformuleerd is ingekomen en op 4 juli 2003 ter bemiddeling is doorgezondennaar de medisch adviseur.
Voldoende aannemelijk is dat de arts klagers nekklachten zowel op 2 juni 2003 als op 13 juni 2003 heeft onderzocht. Bij geen van beide onderzoeken heeft de arts afwijkingen vastgesteld, behoudens bij het tweede onderzoek watverhoogde spanning in het nekspierstelsel. Onder die omstandigheden heeft de arts afwachtend beleid ten aanzien van de klachten aangewezen geacht en derhalve niet voldaan aan klagers wens nader onderzoek in het ziekenhuis te doenplaatshebben. Enkele dagen na het tweede onderzoek door de arts heeft klager voornoemde klacht ingediend. Gebleken is dat klager zich van 13 juni 2003 tot 22 augustus 2003 niet meer bij de medische dienst heeft gemeld voor zijnnekklachten.

Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien is de beroepscommissie van oordeel dat het hiervoor omschreven handelen van de inrichtingsarts niet is aan te merken als in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in diehoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat mede gelet op de uitslag van de röntgenfoto d.d. 2 september 2003, waarop slechts een verkalking in versterkingsbanden vande nek, waaraan de radioloog geen betekenis toekent, en voor het overige geen afwijkingen zijn te zien, ook in het vervolg niet gebleken is van onzorgvuldig handelen van de arts. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 8 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven