Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4571/GB, 28 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/4571/GB

Betreft:            [klager]            datum: 28 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Sandrk, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 13 januari 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De politie, de reclassering en het Multi Disciplinair Overleg (MDO) van de p.i. Lelystad hebben positief geadviseerd over klagers detentiefasering. Het Openbaar Ministerie (OM) en de vrijhedencommissie van de p.i. Lelystad hebben negatief geadviseerd. Het OM baseert zijn advies op toekomstige wetgeving en op grond van het legaliteitsbeginsel dient het OM zijn advies te baseren op de geldende wetgeving  waarin detentiefasering en de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) naast elkaar kunnen bestaan. Het OM acht het een risico als klager buiten de inrichting zal verblijven, maar daarbij wordt geen rekening gehouden met het feit dat klagers detentie nog slechts vier maanden zal duren (einddatum 7 januari 2020) en hij daarna in ieder geval buiten de inrichting zal verblijven. Het OM stelt daarnaast dat er geen recent reclasseringsrapport voorhanden is met een risicotaxatie, terwijl er een reclasseringsadvies (Tactus) van 29 mei 2019 beschikbaar is. Om diezelfde reden heeft de vrijhedencommissie (VC) ook negatief geadviseerd en het advies van het OM gevolgd. Volgens de VC is er sprake van schulden, recidive, verslavingsproblematiek en een licht verstandelijk niveau bij klager. Hij heeft sinds het delict in 2011 tot aan de zijn detentie in 2018 in vrijheid geleefd, zonder zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Pbw en een advies van de RSJ dient een vrijheidsstraf dienstbaar gemaakt te worden aan resocialisatie. Het is in het belang van klager - ook al kampt hij met bovengenoemde problemen - en de maatschappij dat hij onder begeleiding kan wennen aan vrijheden. Ondanks dat hij zich na zijn invrijheidstelling voor zijn v.i. moet houden aan voorwaarden, is detentiefasering een goede voorbereiding daarop. De Minister verwijst naar het negatieve advies van de p.i. waaruit zou volgen dat klager recent een rapport heeft gehad voor een positieve UC. Uit het selectieadvies blijkt dat dit een rapport betreft van 7 december 2018, dus ruim 8,5 maand geleden en daarmee niet recent te noemen is. Klager zou naar aanleiding van het rapport hebben geroepen dat het hem allemaal niet meer interesseert en dat hij zijn enkelband zou doorknippen bij fasering. Hij ontkent dat hij dit heeft gezegd en al was dat wel het geval geweest, dan is het niet meer recent genoeg om op grond daarvan klagers verzoek af te wijzen. Hij wil juist kunnen faseren en doet er alles aan om belemmering te voorkomen. Zijn gedrag in de p.i. is goed; hij ligt goed in de groep en is vriendelijk en correct in zijn gedrag. Dit is onvoldoende meegewogen bij het nemen van de bestreden beslissing.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft in 2007 ruim zeven maanden in voorlopige hechtenis gezeten en is daarna in vrijheid gesteld in afwachting van verdere vervolging. In 2015 is klager uiteindelijk veroordeeld tot onder andere een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar, waarvoor hij was opgeroepen zich op 9 januari 2018 te melden bij de p.i. Vught. Klager heeft zich toen niet gemeld en is op 13 januari 2018 door de politie aangehouden. Zijn v.i.-datum staat gepland op 7 januari 2020. De bestreden beslissing is gebaseerd op adviezen van de politie, het OM en de p.i. De politie heeft positief geadviseerd over klagers verlofadres. Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat het recidiverisico op basis van de beschikbare informatie niet ingeschat kan worden; een reclasseringsadvies met risicotaxatie ontbreekt. Daarnaast stelt het OM dat de fase van v.i. meer dan voldoende tijd biedt en mogelijkheden voor re-integratie. Indien vooruitlopend op die v.i. aan klager vrijheden toegekend zullen worden stuit dat op onbegrip in de samenleving en slachtoffers, nu de gerechtvaardigde verwachting is dat tenminste een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf ook daadwerkelijk in detentie wordt doorgebracht. In komende wetgeving wordt een duidelijk onderscheid gemaakt: wanneer sprake is van een v.i.-waardige straf komt de gedetineerde niet meer voor detentiefasering in aanmerking, afgezien van uitzonderlijke gevallen. Daar is in dit geval geen sprake van. Het OM betrekt in haar advies het reclasseringsadvies van 28 maart 2018, waarin vermeld is dat klager tot op heden ruzie heeft met de slachtoffers en dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor het delict. Ook naar aanleiding van het reclasseringsadvies (Tactus) van 29 mei 2019, waarin geadviseerd wordt klager aan te melden voor een begeleid/beschermd wonen-traject en het recidiverisico wordt ingeschat als ‘gemiddeld’, blijft het OM bij haar negatieve advies. Hoewel het MDO positief is over klagers plaatsing in een z.b.b.i., heeft de VC negatief geadviseerd omdat er geen recent reclasseringsrapport is (met risicotaxatie) en het OM negatief heeft geadviseerd. De Minister is het met klagers raadsman eens dat het lijkt alsof het OM en de directeur geen kennis hebben genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 29 mei 2019, nu daarin wél een risicotaxatie is opgenomen. Uit het selectieadvies van de p.i. Lelystad van 18 juli 2019 volgt dat in 2018 vier disciplinaire straffen opgelegd zijn aan klager, waarvan drie vanwege een positieve UC. Hij heeft de leefstijltraining positief afgerond. Er zijn schulden, verslavingsproblematiek en er is sprake van een licht verstandelijk niveau bij klager, wat het recidiverisico verhoogt. Daarbij neemt hij geen verantwoordelijkheid voor het gepleegde delict. Op 30 juli 2019 is er door de p.i. een aanvulling op het selectieadvies ingestuurd waarin staat dat klager opnieuw positief heeft gescoord bij een UC en dat hij zich hierna ook negatief heeft geuit door te zeggen dat het hem allemaal niet meer interesseert, hij weer gaat gebruiken en wanneer hij naar een z.b.b.i. zou gaan hij zijn enkelband zou doorknippen. Op grond hiervan acht het MDO - dat eerder positief adviseerde - klager ongeschikt voor plaatsing in een z.b.b.i. Daarnaast is tijdens de behandeling van het beroep gebleken dat klager op 1 juli 2019 een rapport (niet afgehandeld) heeft gekregen voor het bezit van hasj. De bestreden beslissing is dan ook op juiste gronden genomen. Hoewel klager goed op weg was, heeft hij in één maand twee rapporten gekregen voor drugsgerelateerde feiten. Hiermee laat hij zien dat hij niet om kan gaan met vergaande vrijheden die horen bij een z.b.b.i-regime. Ook zijn de negatieve uitspraken niet passend bij een plaatsing in een z.b.b.i. en vormen ze een contra-indicatie.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd.

4.2.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de
beoordeling, of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.3.      Uit de stukken volgt dat het OM – mede naar aanleiding van het reclasseringsadvies van 29 mei 2019 – negatief heeft geadviseerd over klagers plaatsing in een z.b.b.i. Uit het advies van het OM volgt eveneens dat vooruitgelopen wordt op nieuwe wetgeving, waarbij detentiefasering bij v.i.-waardige straffen niet zonder meer mogelijk zou zijn. De beroepscommissie merkt hierover op dat het ophanden zijn van nieuwe wetgeving als zodanig de bestaande wettelijke mogelijkheid niet kan beperken. De thans geldende wet- en regelgeving biedt immers expliciet de mogelijkheid tot deelname aan verschillende faseringsmodaliteiten bij een v.i.-waardige straf. De VC en het MDO van de p.i. Lelystad hebben eveneens negatief geadviseerd. Klager ontkent de delicten waar hij voor veroordeeld is en heeft tot op heden ruzie met de slachtoffers. Daarnaast volgt uit de stukken dat aan klager recent in één maand twee rapporten zijn aangezegd wegens een positieve UC en het bezit van softdrugs. Gelet op de negatieve adviezen van het OM, de VC en het MDO van de p.i. Lelystad, is detentiefasering in de vorm van een z.b.b.i. naar het oordeel van de beroepscommissie niet aangewezen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 28 november 2019.

            secretaris        voorzitter

Naar boven