nummer: R-19/3989/GA
betreft: [klager] datum: 10 september 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 april 2019 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught,(klachtnummer VU-2019-000353),ben van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 23 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught zijn klager en namens de directeur […], juridisch medewerker, gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 26 februari 2019 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden, ingaande 1 maart 2019. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft een klacht ingediend tegen de dwangmedicatie. Hij zegt dat met hem niets aan de hand is. Hij is een goede jongen en hij wil dat het stopt. Hij heeft geen schizofrenie. Hij merkt niets van de dwangmedicatie, er zijn geen effecten. Klagers broer komt bij hem op bezoek, het contact met hem is goed. Klagers broer zegt dat klager de medicatie moet nemen. Dat zegt zijn moeder ook. Maar dat wil klager niet. Klager kreeg in het begin een spuit, maar is overgegaan op tabletten. Dat kan toch niet zomaar? Klager is opgepakt voor winkeldiefstal. Hij verblijft al bijna 2,5 jaar in het PPC. Hij is veroordeeld tot de ISD-maatregel, maar is daartegen in hoger beroep gegaan. Hij moet nog 10 maanden. Het PPC wil hem aanmelden voor een op zijn problematiek gespecialiseerde vervolgvoorziening in de vorm van beschermd wonen, maar dat wil klager niet. Hij wil zijn straf uitzitten en daarna weer terug naar huis, bij zijn moeder. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De a-dwangbehandeling loopt al een tijd en is onlangs weer verlengd. Conform de jurisprudentie van de RSJ is een second opinion aangevraagd. Klager heeft geen ziekte-inzicht/besef. Zonder medicatie zal het gevaar weer terugkeren. Klager neemt de medicatie in pilvorm om de spuit te voorkomen. Het niet behandelen van een psychose is schadelijk voor de betrokkene en zal zijn psychische gesteldheid negatief beïnvloeden met gevaar van maatschappelijke teloorgang en toenemend gevaar voor hemzelf en anderen.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46d, aanhef onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogen de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling). In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is onder meer bepaald dat, indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d onder a Pbw nodig is, de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat klager al langere tijd a-dwangbehandeling ondergaat. In de (ongedateerde) behandelovereenkomst die zich bij de stukken bevindt, staat dat op 28 november 2017 een a-dwangbehandeling van kracht is, die daarna steeds is voortgezet. Klager is aangehouden vanwege winkeldiefstal en is veroordeeld tot een ISD-maatregel. In de beslissing van de directeur van 26 februari 2019 staat dat de a-dwangbehandeling destijds is gestart vanwege het gevaar dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen, het gevaar dat hij een ander ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en het gevaar van teloorgang, allemaal voortkomend uit het paranoïde psychotische beeld. Sinds het starten van de a-procedure door middel van het gebruik van een antipsychoticum is het functioneren van klager fors verbeterd. Door de verbetering van het toestandsbeeld is thans geen sprake meer van het bovenstaande gevaar in engere zin. Bij het discontinueren van de dwangbehandeling zal klager met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de medicatie staken met dientengevolge exacerbatie van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis met daaruit voortvloeiend terugkeer van gevaar. Bij klager is sprake van een chronisch psychotisch beeld passend bij schizofrenie dat behandeling behoeft. Klager is niet te motiveren tot het vrijwillig accepteren van de noodzakelijke anti-psychotische behandeling, zo geeft hij ook ter zitting te kennen. Nu een behandeling met anti-psychotische medicatie noodzakelijk is, klagers functioneren als gevolg van de dwangmedicatie is verbeterd en verwacht wordt dat door het staken van de dwangbehandeling dit effect teniet wordt gedaan, acht de beroepscommissie aannemelijk dat de voortzetting van de dwangbehandeling op 26 februari 2019 noodzakelijk was. Verder voldoet deze beslissing aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 september 2019.
secretaris voorzitter