Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1316/GM, 5 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1316/GM

betreft: [klager] datum: 5 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 12 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 5 juni 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 augustus 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
Nadien heeft de inrichtingsarts verbonden aan voornoemde p.i. een schriftelijke reactie op het beroep gegeven, waarop klager bij brief van 5 november 2003 heeft gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 4 april 2003, betreft de verstrekking van onvoldoende medicatie terzake van klagers slaap- en pijnklachten alsook het niet opgeroepen worden doorde medische dienst.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt mondeling toegelicht. Hij kwam in Nieuwegein vanuit een instelling in Den Dolder. De medicatie die hij daar had gekregen werd niet allemaal gecontinueerd. Zo kreeg hij niet langer Ibuprofen en werdde hoeveelheid Clonazepam verminderd. Dit laatste middel werd hem niet verstrekt in verband met epilepsie doch omdat het een rustgevende werking heeft. De overige medicatie ontving hij wel. Hij heeft last van zijn knieën en rug, vanhoofdpijn als gevolg van een auto-ongeluk en hij heeft nog steeds slaapproblemen; hij heeft een neuroloog geconsulteerd alsook een uroloog vanwege een niet goedaardig gezwel bij zijn teelbal.
In zijn schriftelijke reactie geeft klager te kennen dat hij een tijdlang hyperactief is geweest, hetgeen inmiddels nagenoeg voorbij is. Hij gebruikt daarvoor geen medicatie meer. Overigens heeft hij in die periode van de zijde vande medische dienst geen zorg ontvangen; op sprekersbriefjes werd niet of nauwelijks meer gereageerd. Ook overigens verloopt zijn detentie niet ongestoord. Hij hoopt te worden overgeplaatst naar een rustiger omgeving.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is op 7 maart 2003 binnengekomen in de inrichting. Al zijn medicatie is in eerste instantie gecontinueerd en in een gesprek met de arts op 10 maart nader besproken.Hoewel hij verzocht om meer Rivotril is deze voortgezet op 1 dd 2 tabletten van 0,5 mg. Ook zijn verzoek om extra slaap- en pijnmedicatie is niet gehonoreerd. Voor zijn rugklachten is hem fysiotherapie voorgeschreven, naast deverstrekking van paracetamol. Gezien zijn maagklachten en de medicatie daarvoor zijn NSAID’s niet gewenst. Als slaapmedicatie/tranquillizers krijgt hij 1 dd 2 tabl. Clonazepam à 0,5 mg en 4x per week een promethazine 2,5 mg. Klagerheeft de medische dienst (verpleegkundige en/of arts) veelvuldig geconsulteerd. Op 22 april 2003 was dit vanaf 7 maart reeds 7 keer het geval geweest.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is op grond van de verstrekte mondelinge en schriftelijke informatie aannemelijk geworden dat klagers medicatie na binnenkomst in de inrichting in eerste instantie is gecontinueerd en dat de inrichtingsartsenkele dagen nadien tezamen met klager diens medicatie opnieuw heeft bekeken en vastgesteld in de samenstelling en dosering zoals weergegeven. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de arts daarmee voldaan aan de vereistezorgvuldigheid.
Zij overweegt voorts dat klagers klacht omtrent het niet worden worden opgeroepen door de medische dienst, door de feiten wordt weersproken. Dit geldt in elk geval voorzover die klacht is vervat in het verzoek om bemiddeling d.d. 4april 2003. Voorzover deze klacht zich uitstrekt over een periode nadien kan daarover thans, nu terzake (nog) geen bemiddeling heeft plaatsgevonden, niet worden geoordeeld.
Gelet op het vooroverwogene kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 5 januari2004

secretaris voorzitter

Naar boven