Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1418/GM, 5 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1418/GM

betreft: [klager] datum: 5 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 24 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M.E. Nijskens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst te Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 17 juni 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 augustus 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord, telefonisch bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Geerhorst heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven, waarop namens klager is gereageerd bij brief van 30 oktober 2003.
Daarnaast is nog een tweetal reacties binnengekomen van de zijde van de inrichtingsarts bij brieven van 13 november en 27 november 2003.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 8 mei 2003, met bijlagen, betreft a. het niet worden doorverwezen naar een specialist (vaatchirurg) vanwege pijnklachten in het rechter been, b.het niet ingewilligd krijgen van het verzoek om een gesprek met een psycholoog in klagers eigen taal, danwel een verwijzing naar een psychiater en c. de wijziging van de medicatie die klager in de vorige p.i. ontving.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
a. Op 26 maart 2003 is hij vanuit de p.i. Almere in een burgerziekenhuis onderzocht aan beide benen terzake van pijnklachten. De onderzoeker heeft hem verteld dat nader onderzoek moest plaatsvinden teneinde de oorzaak van deklachten te kunnen vinden. Daags daarna is hij naar de p.i. in Sittard overgeplaatst. De arts alhier heeft geen opdracht willen geven een dergelijk aanvullend MRI-onderzoek te laten verrichten. Ook is hem hier nimmer bloed afgenomenvoor onderzoek. De inrichtingsarts te Almere, die hem steeds goed hielp, zag het cholesterolgehalte in zijn bloed als boosdoener voor zijn klachten. Toch wordt hij daarop niet onderzocht. Hij is wel naar de fysiotherapeut verwezen,doch die (eerste) behandeling heeft hem teveel pijn opgeleverd, waarna hij er maar liever vanaf zag, totdat alle onderzoeken terzake van zijn nog steeds voortdurende pijnklachten zouden zijn afgerond.
b. Al in zijn eerste gesprek met de inrichtingsarts heeft klager gevraagd om contact met een psychiater, vanwege het feit dat hij eerder tot vier keer toe een suïcidepoging heeft ondernomen. De arts zag hiervoor echter geenaanleiding. Omdat hij, zoals hij ook op schrift uitvoerig heeft uiteengezet, voortdurend in grote psychische nood verkeerde – deze was sterker dan zijn fysiek lijden – heeft hij diverse instanties aangeschreven, zoals de directeur,de psychologische dienst, de geestelijk verzorger en de commissie van toezicht. Iemand van deze commissie heeft hem nog bezocht in zijn cel en meegedeeld zijn situatie binnen de commissie te zullen bespreken. Daar zou zijn beslotendat hij naar een psycholoog zou gaan. Hij heeft er echter nooit meer iets van gehoord.
Op een gegeven moment werd hij overgeplaatst naar de isoleerafdeling voor vier weken, met als reden dat daar vaker de psycholoog langskomt. Na vijf dagen kwam eindelijk iemand vragen of hij er al wat gewend was. Dit was niet hetgeval, reden waarom hij vroeg om overplaatsing naar een psychiatrische afdeling. Ditzelfde vroeg hij ook aan de arts, toen deze zich bij hem had geroepen. De arts gaf hem echter te kennen dat hij zijn raadsvrouw haar klacht moestlaten intrekken. Uiteindelijk werd een psychologe naar hem gestuurd. Deze functionaris verstond en sprak echter geen Duits en was snel weer vertrokken.
c. Klager vond het onjuist dat de medicatie die hij in Almere tot tevredenheid gebruikte, werd veranderd. Hij gebruikte de diazepam als depressiemiddel. Op 25 juni 2003 heeft hij een wat langer gesprek met een psychiater gehad, diehem bepaalde medicatie – hij wist niet welke – heeft voorgeschreven. Naast deze medicatie gebruikt hij pillen die de inrichtingsarts hem voorschrijft alsmede op de afdeling verkrijgbare paracetamol. Voor zijn rugpijn krijgt hij geenaparte medicijnen.
Naar hij desgevraagd nog verklaarde heeft hij zich gedistancieerd van zijn zelfmoordgedachten. Wel voelde hij zich psychisch onverminderd zeer belast. Hij legde tenslotte een dossier over met gegevens over zijn opnames in een Duitsekliniek voor psychiatrie en neurologie.

Namens klager heeft zijn raadsvrouw schriftelijk nog het volgende naar voren gebracht. Klager heeft, ook maanden na het indienen van zijn klacht, aanhoudende pijnklachten. Er zijn verhardingen in zijn rechterbeen. Hij loopt steedsmoeilijker en is zelfs niet meer in staat zijn eigen voeten te verzorgen. Röntgenonderzoek heeft uitgewezen dat enige vaten verstopt zijn; het onderzoek gaat verder.
Hoewel ook eerder al was vastgesteld dat sprake was van uitgebreide vaatverkalkingen, reden waarom de medisch adviseur had geadviseerd klager te verwijzen naar een vaatchirurg, heeft de inrichtingsarts ten onrechte geoordeeld datdit niet nodig was. Hij is daarbij mede afgegaan op de bevindingen van de fysiotherapeut die van oordeel was dat, hoewel hij claudicatio bij klager had opgemerkt, de psychische component voorop stond. Om die reden is defysiotherapie zelfs beëindigd.
De klachten van klager waren evenwel fysiek van aard. In plaats van ze af te doen als psychische klachten hadden ze adequaat moeten worden behandeld.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen, samengevat en voorzover betrekking hebbend op de periode waarop de klachten zien.
Bij klagers komst in de p.i. te Sittard op 28 maart 2003 bevatte zijn dossier onder meer de voldende informatie. Volgens de aan het Flevoziekenhuis te Almere verbonden neuroloog was sprake van een licht radiculair syndroom L4rechts. Nadien verrichte MRI en EMG gaven geen aanleiding tot andere conclusies. Blijkens radiologisch onderzoek van de rug is sprake van lichte tot matige spondylose lumbaal en meer uitgesproken laag thoracaal; geendiscusversmallingen; vaatverkalkingen zijn zichtbaar.
Medio juli 2002 werd klager in een Duitse kliniek onderzocht naar aanleiding van psychosociale decompensatie. Uitvoerig technisch onderzoek, o.m. CT-cerebrum en oogheelkundig onderzoek vanwege hoofdpijnklachten, leidde niet totafwijkende bevindingen. De conclusie luidde ‘hoofdpijn van het spanningstype’; de psyche werd aangeduid als zwaarmoedig, affect-incontinent.
De medische dienst van de p.i. Almere heeft ten behoeve van klagers selectie voor een gevangenis onder meer aangegeven dat klagers gevoel van (subjectief) lijden groot is en dat hij veel lichamelijke klachten heeft (rug/been).Hoewel klager aangeeft een therapeutische behandeling te willen komt het veeleer neer op regelmatig gesprekscontact met een geestelijk verzorger of andere hulpverleners. Aanbevolen wordt hem vanwege de bezoekafstand voor zijnfamilie te plaatsen in een Limburgse gevangenis, op een wat rustiger of kleinschalige afdeling.
De medische dienst te Sittard heeft ten aanzien van klager de volgende activiteiten verricht.
Op 7 april 2003 (klager verblijft dan anderhalve week in de inrichting en heeft al zes verzoekbriefjes ingediend) bespreekt de arts met klager diens medische situatie, mede aan de hand van het medisch dossier. Gezien de eerdergenoemde bevindingen van de neuroloog wordt aan klager een fysiotherapiebehandeling aangeboden met diverse modaliteiten. Omdat klager last heeft van de linkerschouder, die bij onderzoek nogal ‘frozen’ blijkt, wordt hem eenintra-articulaire injectie gegeven met kenacort. Als pijnstilling krijgt hij 1 dd vioxx (keuze voor dit middel in verband met ulcuslast in het verleden) en 3 dd parcetamol, eventueel extra bij te vragen aan het afdelingspersoneel.
Op 17 april 2003 selecteert de arts klager voor bespreking binnen het Psycho Medisch Overleg (PMO). Op 1 mei 2003 vindt hierover rapportage plaats binnen het PMO-rapport.
Op 23 april 2003 rapporteert de fysiotherapeut dat de prognose van de oefentherapie, gezien de aard van de persoon van klager, niet goed is. Op 14 mei wijst de fysiotherapeut er nogmaals op dat de psychische component op devoorgrond staat en dat verbetering fysiek verwacht mag worden bij verbetering in het psychische klachtenbeeld. Op die datum wordt de fysiotherapie gestopt.
Op 21 mei vertelt klager dat het contact met de psycholoog moeilijk was omdat deze niet goed danwel geen Duits zou spreken.
Ook andere consulten hebben plaats en diverse topica worden voorgeschreven. Een hoofdpijnklacht wordt als spanningspijn geduid en behandeld.
In de maand juni 2003 is de arts afwezig in verband met vakantie en consulteert klager zijn waarnemer. Vanaf 25 juni 2003 voert de psychiater kortdurende gesprekken met klager en wordt behandeling met Seroxat gestart.
Wat betreft de door de medisch adviseur aanbevolen acties geeft de inrichtingsarts aan deze alle in de loop van het proces reeds te hebben genomen, ook in de periode voordat de bemiddelingsbrief werd geschreven. De aanbeveling totverwijzing naar een vaatchirurg bleek niet te hoeven worden opgevolgd, gelet op de uitkomst van het onderzoek dat de arts zelf inmiddels heeft verricht aan de hand van Doppler-apparatuur.
Tenslotte wordt opgemerkt dat klagers bewering omtrent het moeten intrekken van zijn beroep reeds wordt gelogenstraft door het verloop van het medisch dossier. Mochten de nu in gang zijnde behandelingen, te weten: pijnstillers,antidepressiva met antineuropathische werking, fysiotherapie inclusief elektro-interferentie, geen enkele verbetering geven, dan zal bezien worden welke therapiemogelijkheden er nog liggen; b.v. behandeling door een anesthesist vanhet regionale pijnteam. Doch eerst moet het behandelteam van de p.i. De Geerhorst de nodige pogingen tot een adequate behandeling hebben gedaan.
3. De beoordeling
Op grond van de verstrekte inlichtingen is voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de inrichtingsarts klagers medische situatie zeer serieus heeft genomen en in overleg met klager heeft getracht een oplossing te vindenvoor de door klager geuite klachten. Hiertoe heeft de arts allereerst pijnmedicatie voorgeschreven alsook fysiotherapie. De keuze van de arts voor het middel vioxx, tezamen met paracetamol kan, gelet op de reden voor deze keuze,niet als onzorgvuldig worden aangemerkt.
Wat betreft de klacht dat de arts klager niet aanstonds heeft verwezen naar een vaatchirurg voor het verrichten van nader onderzoek wordt als volgt overwogen. De behandeling met fysiotherapie van het in het ziekenhuis te Almerevastgestelde radiculair syndroom (L4 rechts) is adequaat te achten. Voor een verwijzing naar een vaatchirurg bestonden onvoldoende medische redenen. Daaraan doet niet af dat de inrichtingsarts inmiddels niet alleen een Doppler-testheeft gedaan, maar zelfs een aanvullend vaatonderzoek heeft doen verrichten – kennelijk om klager terwille te zijn -.
De beroepscommissie overweegt voorts dat, naar aannemelijk is geworden, bij klager sprake is van ernstig psychisch lijden. Zijn voorgeschiedenis vermeldt in dit verband vier suïcidepogingen. Klager heeft bij herhaling verzocht ompsychische hulp van een deskundige. De inrichtingsarts heeft op deze hulpvraag gereageerd door klager voor te dragen voor bespreking in het PMO, waarna een psycholoog is ingeschakeld. De omstandigheid dat dit contact niet hetbeoogde resultaat heeft gehad is niet aan de arts toe te rekenen. In een later stadium heeft klager contact gekregen met een psychiater.
Hoezeer deze inspanningen ook tot een voor klager (nog) niet bevredigende situatie hebben geleid, naar het oordeel van de beroepscommissie kan niet worden gezegd dat het handelen van de inrichtingsarts terzake van klagers psychischegesteldheid moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Het beroep zal, gelet op het vooroverwogene, ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 5 januari2004

secretaris voorzitter

Naar boven