Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2539/SGA, 13 november 2019, schorsing
Uitspraakdatum:13-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2539/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 13 november 2019

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. E.D. van Elst, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 31 oktober 2019, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel, ingaand op 31 oktober 2019 om 13.30 uur en eindigend op 14 november 2019 om 13.30 uur, wegens onacceptabel en dreigend gedrag jegens personeel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 7 november 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 11 november 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

 

De voorzitter overweegt dat ingevolge artikel 24 van de Pbw de directeur kan bepalen dat een gedetineerde in afzondering wordt geplaatst op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw.

 

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat aan verzoeker op 31 oktober 2019 een ordemaatregel is opgelegd van veertien dagen plaatsing in een afzonderingscel wegens het vertonen van onacceptabel en dreigend gedrag jegens personeel. In de  bestreden beslissing is opgenomen dat na drie dagen bezien zal worden of verzoeker teruggeplaatst kan worden naar zijn eigen cel, afhankelijk van zijn gedrag. Op

3 november 2019 is verzoeker, na een gesprek met het personeel, teruggeplaatst naar zijn eigen cel. Op 6 november 2019 is verzoeker, nadat hij opnieuw dreigend gedrag heeft vertoond jegens personeel en de aanwijzingen van het personeel niet heeft opgevolgd, op grond van de eerder aan hem opgelegde ordemaatregel in de afzondering geplaatst. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is deze handelswijze van de directeur onzorgvuldig geweest. De eerder aan verzoeker opgelegde ordemaatregel is - zo constateert de voorzitter - op 3 november 2019 beëindigd en zodoende is tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing daarom niet meer aan de orde. Dat zou slechts anders zijn wanneer in de bestreden beslissing een voorwaarde was verbonden aan de beëindiging (op 3 november 2019). Dat is niet het geval. Het latere gedrag van verzoeker op 6 november 2019 had – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – moeten leiden tot een nieuwe beslissing van de directeur. Nu de bestreden beslissing van 31 oktober 2019 op 3 november 2019 geacht te zijn beëindigd, verblijft verzoeker op dit moment zonder een wettelijke grondslag daarvoor in de afzonderingscel. Gelet hierop zal het verzoek worden toegewezen. 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst verzoekers verblijf in de afzonderingscel met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 13 november 2019.

 

 

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven