Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2589/GB, 8 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/2589/GB

Betreft: [klager] datum: 8 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 12 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.Kidjan, namens

[...], geboren op [1947], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 oktober 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, waarop niet is vermeld wanneer deze aan klager is uitgereikt,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 9 februari 1999 gedetineerd. Vanuit het huis van bewaring Het Schouw te Amsterdam is hij op 30 november 2001 geplaatst in de gevangenis Esserheem, thans gevangenis Veenhuizen genaamd, een inrichting met eenregime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 16 oktober 2001. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 juni 2004.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Nu de selectiefunctionaris in de motivering van zijn beslissing niet is ingegaan op de door klager aangevoerde stellingen, is de beslissing onvoldoende gemotiveerd. Klager meent recht te hebben op overplaatsing en wijst in ditverband op een door hem overgelegde uitspraak van de Hoge Raad van 16 januari 1987, nr. 12767. Klager stelt zich voorts op het standpunt Europees Burger te zijn en derhalve niet gediscrimineerd te mogen worden op grond vannationaliteit. Ten onrechte is niet in de besluitvorming betrokken dat klager nog in een verblijfsrechtelijke procedure is verwikkeld en dat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter isingediend.
Bij brief van 4 december 2003 wordt een kopie van een brief van diezelfde datum van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) overgelegd, waaruit blijkt dat klager de beslissing op zijn verzoek d.d. 4 augustus 2003 om eenvoorlopige voorziening, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving, in Nederland mag afwachten. De aanleiding hiertoe is gelegen in jurisprudentiële ontwikkelingen ten aanzien van EU-onderdanen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. is afgewezen, omdat klager op
6 november 2002 ongewenst is verklaard en de beslissing op het tijdig door hem ingestelde bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Wanneer klager binnen 24 uur na het instellen van bezwaar een voorlopige voorziening had gevraagd,had hij de beslissing in Nederland mogen afwachten. Dat heeft hij niet gedaan. Eerst op
4 augustus 2003 is om een voorlopige voorziening gevraagd. Volgens de IND is dit te laat. Klager heeft zijn kansen op een langer verblijf in Nederland na zijn detentie dus verspeeld. De selectiefunctionaris restte dan ook nietsanders dan het verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. af te wijzen.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), komen naast zelfmelders voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerkinggedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In het derde lid van voormeld artikel is onder a. bepaald dat voor plaatsing in een b.b.i. niet in aanmerking komen gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat dat zij na detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd. In deMemorie van Toelichting wordt, voorzover hier van belang, in dit verband het volgende overwogen. Indien de gedetineerde nog is verwikkeld in een procedure en het derhalve nog niet vaststaat dat betrokkene zal worden uitgezet ofuitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging te worden gemaakt of betrokkene geschikt is in een b.b.i. te verblijven.

4.3. De beroepscommissie stelt vast dat klager nog in een procedure over zijn verblijfsstatus verwikkeld is. Onlangs is hem door het IND bericht dat hij de beslissing op zijn verzoek een voorlopige voorziening te treffen inNederland mag afwachten, gelet op de jurisprudentiële ontwikkelingen ten aanzien van EU-onderdanen.

4.4. Tegen de achtergrond van hetgeen onder 4.3 is overwogen, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de motivering van de afwijzende beslissing op klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i., zoals deze aan klager ismeegedeeld, die beslissing thans niet (meer) kan dragen. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraakbinnen een termijn van vier weken na ontvangst daarvan. Aan klager zal geen tegemoetkoming worden toegekend.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van vier weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 8 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven