Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2466/SGA, 30 oktober 2019, schorsing
Uitspraakdatum:30-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/2466/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 30 oktober 2019

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 20 oktober 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 20 oktober 2019 om 14.15 uur en eindigend op 3 november 2019 om 14.15 uur, wegens de vondst van contrabande op verzoekers cel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 24 oktober 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 oktober 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Verzoeker stelt voorafgaande aan de hem opgelegde disciplinaire straf telefonisch gehoord te zijn waarbij hij zich afvraagt of hij wel met de directeur heeft gesproken. Verzoeker stelt dat de persoon die hij tijdens dat telefoongesprek aan de telefoon had hem uitgescholden heeft. Verzoeker stelt dat met het telefonisch horen voorafgaand aan de oplegging van een disciplinaire straf niet is voldaan aan de hoorplicht.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag, komt naar voren dat verzoeker op 20 oktober 2019 om 08.00 uur een schriftelijk verslag is aangezegd. Vervolgens is hij ingesloten op grond van het bewaardersarrest. De algemeen directeur heeft verzoeker diezelfde dag om 14.15 uur gesproken. Het hoor-en wederhoor gesprek heeft telefonisch met verzoeker plaatsgevonden. De directeur stelt dat de beroepscommissie heeft bepaald dat het telefonisch horen van een gedetineerde denkbaar is in een geval, waarin het noodzakelijk is dat het bewaardersarrest voortduurt na vijftien uur en de directeur niet in de inrichting aanwezig kan zijn. Hierbij is noodzakelijk dat deugdelijk wordt gemotiveerd om welke reden voor het telefonisch horen is gekozen. In verzoekers geval was er sprake van een ernstig incident waarbij insluiting na afloop van de termijn van het bewaardersarrest was aangewezen en waarbij de algemeen directeur niet in staat was, wegens individuele omstandigheden en overmacht, om naar de inrichting te komen. Het was niet mogelijk om gebruik te maken van telehoren via videoconferentie omdat de techniek op dat moment, dit niet toeliet. Het was niet aangewezen om het horen achterwege te laten gezien de ernstige aard van de overtreding van de regels. Door het telefonisch horen heeft verzoeker zijn kant van het verhaal kunnen vertellen en heeft de directeur een weloverwogen beslissing kunnen nemen. De directeur stelt dat verzoeker tijdens het telefoongesprek niet door hem is uitgescholden.

De directeur heeft ervoor gekozen na aanvang van het bewaardersarrest verzoeker telefonisch te horen. De voorzitter stelt vast dat de directeur heeft gemotiveerd om welke reden er voor is gekozen om verzoeker telefonisch te horen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de bestreden beslissing voldoende gemotiveerd en verdraagt een en ander zich met de hoorplicht. Het verzoek zal worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 30 oktober 2019

                         

                                                                             

secretaris         voorzitter

 

Naar boven