Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/667/GM, 22 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          18/667/GM

betreft: [klager]            datum: 22 mei 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.E.R. Geurts, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 7 februari 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Klager, zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, en de inrichtingsarts van de p.i. Almere hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunt nader toe te lichten tijdens de zitting van de beroepscommissie gehouden op 16 april 2019 in de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 oktober 2017, 2 januari 2018 en 3 januari 2018 betreft het handelen van de medische dienst met betrekking tot klagers klachten als gevolg van zijn taaislijmziekte.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Namens klager is het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.

De medische dienst van de inrichting heeft onvoldoende aandacht voor klagers klachten. Er is sprake van een vicieuze cirkel waarbij de inrichting van mening is dat de klachten onvoldoende ernstig zijn om rekening mee te houden (hetgeen in het verleden wel werd gedaan) en klager van oordeel is dat hij niet aan het volledige dagprogramma kan deelnemen.

Daarnaast gaat klagers klacht over de wijze waarop het ziekenhuisbezoek op 5 oktober 2017 is verlopen. In het ziekenhuis werd onvoldoende tijd uitgetrokken voor de afspraak. De arts in het ziekenhuis gaf aan dat er meer tijd nodig was, maar de medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) verzetten zich hiertegen, waardoor de controle niet volledig kon worden uitgevoerd. Klager denkt dat dit komt omdat de medische dienst onjuiste en onvolledige informatie aan de DV&O heeft verschaft. Ten slotte klaagt klager over de verstrekking van medicatie. Klager heeft ten onrechte op 27 oktober 2017 antibiotica verstrekt gekregen, terwijl hij pas op 30 oktober 2017 had moeten beginnen met de antibioticakuur. Doordat hij te vroeg met de kuur is gestart heeft hij last gekregen van jeuk en rode plekken.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Namens klager is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep omdat klagers raadsvrouw klager niet heeft kunnen spreken. Nu de behandeling van het beroep reeds meerdere keren is aangehouden, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor (verdere) aanhouding van het beroep en wijst zij het verzoek af.

De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de medische dienst onvoldoende aandacht heeft gehad voor klagers klachten als gevolg van zijn taaislijmziekte. Uit het medisch dossier volgt dat klager veelvuldig is gezien door de medische dienst.

Voor zover klager klaagt over de wijze waarop het ziekenhuisbezoek op 5 oktober 2017 is verlopen overweegt de beroepscommissie dat niet duidelijk is waarom te weinig tijd is uitgetrokken voor de ziekenhuisafspraak. In algemene zin is het lastig van tevoren te bepalen hoeveel tijd precies nodig is voor een afspraak. In ieder geval is niet gebleken dat door de medische dienst onzorgvuldig is gehandeld. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Voor zover klager klaagt over de verstrekking van medicatie op 27 oktober 2017 is geen sprake van medisch handelen als bedoeld in artikel 28 Pm nu de verstrekking van voorgeschreven medicatie op grond van artikel 42, vierde lid, onder a., van de Penitentiaire Beginselenwet een verantwoordelijkheid van de directeur van de inrichting betreft. Klager zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover hij klaagt over de verstrekking van medicatie. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. J.H.AM.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 mei 2019

 

                                                

 

 

            secretaris                                                                    voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

           

 

 

 

 

 

Naar boven