Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4507/GV, 22 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/4507/GV

betreft: [klager]                                    datum: 22 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.D. van Elst, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er is geen sprake van weigeringsgronden, zoals bedoeld in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Het vermeende recidiverisico is niet onderbouwd. Ook ontbreekt een ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot drugsgebruik. Voor eerder afgenomen positieve urinecontroles is klager niet disciplinair gestraft en de laatste twee urinecontroles lieten een negatieve uitslag zien. De directeur van de inrichting heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister heeft klagers verlofaanvraag in redelijkheid en op juiste gronden afgewezen. De vijf eerder afgenomen urinecontroles geven blijk van een langdurig en fors softdrugsgebruik in de inrichting. Het feit dat klager bij de laatst afgenomen urinecontrole negatief heeft gescoord, maakt dit niet anders. Aangezien hij in eerste instantie heeft geweigerd aan het opstellen van een detentie- en re-integratieplan mee te werken, kan het recidiverisico niet worden ingeschat. Klager zal nog geruime tijd gedetineerd zijn. Op het moment dat de bestreden beslissing is genomen, kon de Minister geen kennis nemen van het reclasseringsadvies van 12 augustus 2019. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. Het multidisciplinair overleg (mdo) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege klagers structurele drugsgebruik. Conform het Drugsontmoedigingsbeleid is klager hiervoor niet gesanctioneerd. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager voor de positieve urinecontroles niet is gesanctioneerd. Vanwege een technische fout zijn geen disciplinaire straffen opgelegd. Het Openbaar Ministerie heeft bezwaar tegen het verlenen van algemeen verlof, omdat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld. In verband met  recidivegevaar is klagers voorlopige hechtenis bevolen. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal. Tegen dit vonnis heeft hij hoger beroep ingesteld. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 150 dagen met aftrek te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is op dit moment bepaald op 20 maart 2020. et beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. De bij klager afgenomen urinecontroles tijdens zijn verblijf in de penitentiaire inrichting Nieuwegein duiden op structureel softdrugsgebruik. Dat vormt een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 22 november 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven