Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2507/GB, 6 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/2507/GB

Betreft: [klager] datum: 6 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 22 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.W.A.Dekens, namens

[...], geboren op [1976], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 oktober 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) Het Schouw, dan wel een ander h.v.b. deel uit makend van de penitentiaire inrichtingen Amsterdam afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 6 december 2001 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in het h.v.b. Het Schouw te Amsterdam. Op 2 oktober 2003 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. Alphen aan den Rijn.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek. De reden, die de selectiefunctionaris geeft, rechtvaardigt de afwijzing niet. Klager vindt het onbegrijpelijk dat hij is aangemerkt als verdachte voor wat betreft debedreiging van een officier van justitie. De stukken, die door het landelijk parket zijn overgelegd, betreffen een uitgewerkt videoverhoor van klager, die elke betrokkenheid ontkent en anonieme informatie dat klager en eenmedegedetineerde onvriendelijke woorden ten aanzien van de betreffende officier van justitie in de mond zouden hebben genomen. Deze informatie is onvoldoende om klager als verdachte aan te merken. Het is onbegrijpelijk dat klagerals gevolg hiervan is overgeplaatst naar een h.v.b. in een andere stad. Op basis van de informatie van dhr. [...] van het GRIP d.d. 9 oktober 2003 heeft de selecteur het juist gevonden om klager over te plaatsen. Demedegedetineerden, die in het h.v.b. Het Schouw zouden zitten dan wel in andere h.v.b.’s, en die betrokken zouden zijn bij het beramen van een aanslag op de betreffende officier van justitie worden niet genoemd. Klager betwist debetrouwbaarheid van de informatie die de officier van justitie bij het landelijk parket zou hebben en dat deze belastend jegens hem zou zijn. Klager wenst teruggeplaatst te worden naar Amsterdam, omdat zijn moeder, partner en hunkinderen in Amsterdam wonen en zij klager zo vaak als mogelijk willen bezoeken.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris is op 2 oktober 2003 benaderd door dhr. [...] van het GRIP met het verzoek om klager naar een nader h.v.b. over te plaatsen. Op 30 september 2003 was klager aangehouden als verdacht bij betrokkenheid bij debedreigingen van een officier van justitie. Feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de aanhouding van een aantal verdachten/ medegedetineerden, maakten het niet wenselijk dat klager zou worden teruggeplaatst - hij verbleeftijdelijk op het politiebureau voor verhoor - naar het h.v.b. Het Schouw. Het verzoek tot plaatsing elders was afkomstig van de officier van justitie van het landelijk parket. Mede in het belang van de orde en de veiligheid in deinrichtingen werd het van belang geacht dat er een juiste keuze zou worden gemaakt in de herplaatsing van klager. In het onderzoek naar de bedreigingen zijn meerdere gedetineerden in beeld geweest die in diverse huizen van bewaringgedetineerd zitten, waardoor de mogelijkheid van plaatsing beperkt was. Beslist is om klager over te plaatsen naar het h.v.b. Alphen aan den Rijn. Indien er op termijn geen bezwaren meer zijn van de zijde van het openbaarministerie, die in de weg staan aan een terugplaatsing, is de selectiefunctionaris bereid om klager terug te plaatsen.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie stelt voorop dat de vraag of de verdenking jegens klager op
goede en rechtmatige gronden rust, in het kader van klagers strafzaak ter beoordeling is aan de rechtbank.

4.2. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie
gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.3. Middels het steunpunt GRIP is door de officier van justitie bij het landelijk
parket het verzoek gedaan om klager over te plaatsen naar een ander h.v.b.. Dit in verband met de verdenking dat klager betrokken zou zijn bij het beramen van een bedreiging/aanslag van/op een officier van justitie en het nietwenselijk werd geacht dat de medeverdachten in hetzelfde h.v.b. zouden verblijven. De selectiefunctionaris heeft vervolgens beslist om klager over te plaatsen naar het h.v.b. Alphen aan den Rijn, een h.v.b. met een normaalbeveiligingsniveau en een regime van beperkte gemeenschap, hetgeen overeenkomt met het beveiligingsniveau en regime van het h.v.b., waar klager voorheen verbleef.
De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op de door officier van justitie van het landelijk parket verstrekte feitelijke informatie, inhoudende dat het in het kader van het opsporingsonderzoek wenselijk is dat de meerderemedeverdachten niet in hetzelfde h.v.b. verblijven, de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenminals onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het is overigens aan de strafrechter om het beleid van openbaar ministerie in het kader van het betreffende opsporingsonderzoek te toetsen. Hetgeen klager heeft aangevoerd over debezoekmogelijkheden, gelet op de afstand Amsterdam-Alphen aan den Rijn, is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen, temeer nu

de selectiefunctionaris heeft toegezegd bereid te zijn klager naar een h.v.b. te Amsterdam te laten terugkeren als het opsporingsbelang zich daartegen niet langer verzet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. vanGemert, secretaris, op 6 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven