Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4340/GV, 25 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4340/GV

betreft:            [klager]                                         datum: 25 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Sytema, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Het is niet aannemelijk dat de cassatieprocedure in klagers strafzaak voor de fictieve einddatum van zijn detentie van 25 februari 2020 zal zijn afgerond. Op 1 juli 2019 is een schriftuur met vijf cassatiemiddelen ingediend en het ligt gezien de aard van de zaak niet voor de hand dat deze via de verkorte procedure wordt afgedaan. De advocaat-generaal en de Hoge Raad plegen samenhangende zaken gelijktijdig te behandelen. Ook de grootte van het dossier en de gemiddelde doorlooptijden bij de Hoge Raad maken dat de uitspraak niet voor de fictieve einddatum van klagers detentie zal worden gedaan. Klager bereidt zich daarom voor op een (eventuele) tussenliggende periode, waarbij hij de uitspraak van de Hoge Raad in vrijheid mag afwachten en de zorg voor zijn gezin op zich zal nemen. Vanuit de hulpverlening is opgemerkt dat klagers rol als vader in het gezin wordt gemist. Ten aanzien van de terrorismezaak geldt dat zijn voorlopige hechtenis van september 2015 tot december 2018 is geschorst. Zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben herhaaldelijk bepaald dat klager de uitkomst van zijn strafzaak in vrijheid mag afwachten, waarbij rekening is gehouden met de veiligheid van de samenleving en een risico op maatschappelijke onrust. Tegen deze achtergrond is het niet toestaan van vrijheden onbegrijpelijk en niet in lijn met zijn eerdere detentieverloop. In dit verband is het enkele feit dat klager op de lijst gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM-lijst) is geplaatst onvoldoende om van dergelijke risico’s te kunnen spreken. Van een noodzaak voor de maatregelen die in verband met zijn plaatsing op de GVM-lijst zijn genomen, is kennelijk niet altijd sprake geweest. Van 12 december 2018 tot 16 januari 2019 en van 16 juli 2019 tot 1 augustus 2019 zijn deze maatregelen niet van kracht geweest. Aan klager is overigens de lichtst mogelijke GVM-status toegekend. Uit Rb. Den Haag 26 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5403 blijkt dat de enkele plaatsing op de GVM-lijst de beslissing tot afwijzing van een verlof niet kan dragen. Daarbij komt dat het recidive- en geweldsrisico volgens het reclasseringsadvies van 19 maart 2019 als laag worden ingeschat. Evenmin is gebleken van onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Dat klager afspraken nakomt, blijkt uit zijn penitentiair dossier en de recent aan hem verleende strafonderbreking. De omstandigheid dat hij tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis een terroristisch misdrijf zou hebben gepleegd moet in zoverre worden genuanceerd dat het zwaartepunt van de verdenking van dat misdrijf is gelegen nadat het bevel tot gevangenhouding was opgeheven. Ook is klager voor dit feit nog niet onherroepelijk veroordeeld. Ten slotte laat klager de laatste jaren zien dat hij zeer gemotiveerd is een delictvrije toekomst op te bouwen. Dit wordt onderschreven door de politie, de reclassering en het inrichtingspersoneel. Het is voor klager niet duidelijk hoe zijn situatie nog meer zou kunnen verbeteren, zodat het Openbaar Ministerie niet langer volhardt in het negatieve standpunt. Indien de beroepscommissie beslist tot afwijzing van de verlofaanvraag of tot aanhouding van de behandeling van het beroep, verzoekt klager aan te geven op welk vlak bezwaren worden gezien. Dan kan hij trachten daaraan tegemoet te komen of daarover met justitie in gesprek gaan. Namens de Minister is integraal verwezen naar de toelichting op de afwijzende beslissing van klagers eerste verzoek om algemeen verlof. Klager is op 15 juli 2019 wederom op de GVM-lijst geplaatst. Op klagers verlofaanvraag zijn geen adviezen uitgebracht.

3.         De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 27 maanden met aftrek, wegens zware mishandeling van zijn minderjarige dochter met de dood tot gevolg. Voorts is hij in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en drie maanden, wegens – kort gezegd – deelname aan een organisatie die als oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven en (het medeplegen van) opruiing tot terroristische misdrijven, meermalen gepleegd. Tegen dit arrest heeft klager cassatie ingesteld. De fictieve einddatum van zijn detentie is bepaald op 25 februari 2020. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. De beroepscommissie stelt voorop dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Bij beslissing van 28 mei 2019 is klagers eerste verzoek om algemeen verlof afgewezen. Als redenen voor afwijzing zijn vermeld de omstandigheid dat de einddatum van klagers detentie onvoldoende vaststaat, het recidiverisico, een risico op maatschappelijke onrust en gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Bij beslissing van 24 juli 2019 – de bestreden beslissing – is zijn tweede verlofaanvraag op grond van diezelfde omstandigheden afgewezen. In het kader van dit tweede verzoek zijn bij het OM en de vrijhedencommissie geen nieuwe adviezen opgevraagd. In de bestreden beslissing is niet op klagers tweede verlofaanvraag ingegaan, maar is herhaald wat ten aanzien van zijn eerste verlofaanvraag was aangevoerd. Ook in de reactie op het beroepschrift wordt verwezen naar wat eerder ten aanzien van de eerste verlofaanvraag is aangevoerd. Daaraan is toegevoegd dat klager per 15 juli 2019 opnieuw op de GVM-lijst is geplaatst. Die laatste mededeling is niet juist. Uit de bijgevoegde beslissing tot plaatsing op de GVM-lijst volgt dat deze plaatsing is ingegaan op 1 augustus 2019, dus dateert van ná de bestreden beslissing en bij het nemen daarvan geen rol kan hebben gespeeld.
Gegeven deze gang van zaken heeft de Minister onvoldoende blijk gegeven van de hierboven beschreven individuele belangenafweging die aan de beoordeling van een aanvraag van algemeen verlof ten grondslag dient te liggen. Bij een vervolgverlof kan zonder nadere motivering niet worden volstaan met een enkele verwijzing naar de gronden die aan de afwijzing van het eerste verzoek om algemeen verlof ten grondslag hebben gelegen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. S. Djebali en J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 25 november 2019.

 

            secretaris        voorzitter

Naar boven