Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3750/GM, 29 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                                                                        

nummer:         R-19/3750/GM

betreft:            [klager]            datum: 29 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Stroobach, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 mei 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. van Schaik, gehoord. De inrichtingsarts heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.  Het derde lid van de beroepscommissie, drs. K.M.P.A.M. Habryka, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. Als toehoorder waren aanwezig [...], lid van de Raad, en [...], secretaris bij de Afdeling rechtspraak van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 maart 2019, betreft het niet ontvangen van de juiste (dosering) medicatie in verband met klagers te hoge bloeddruk.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager heeft over een langere periode niet de juiste dosering medicatie ontvangen. Hij kampt al jaren met een hoge bloeddruk. In de week van 14 januari 2019 is de medicatie van klager aangepast. Klager was hierop tegen en wilde zijn oude medicatie dan wel een hogere dosering van de nieuwe medicatie. De arts wees dit verzoek af. Klagers bloeddruk bleek hoger en klager verkeerde constant in de veronderstelling dat hij hieraan zou kunnen bezwijken. Ook kon klager niet meer sporten omdat dit te gevaarlijk zou zijn met een hoge bloeddruk. Klager heeft meerdere keren aangegeven contact op te nemen met de huisarts van buiten. In ieder geval had dit vanwege de hoge bloeddruk van klager eerder moeten gebeuren. Het handelen van de arts was in strijd met de zorg die behoort te worden betracht. De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Het medisch dossier laat nauwkeurig zien hoe de behandeling en de contacten op het spreekuur zijn geweest. Vermeldenswaard is dat de bloeddrukregulatie bij klager gecompliceerd wordt door zijn gedragsproblemen, middelengebruik en rookgedrag. Dit is meerdere keren uitvoerig met hem besproken. De behandeling is conform de NHG-richtlijnen betreffende cardiovasculair risicomanagement.

3.         De beoordeling
In het medisch dossier wordt op 15 en 18 januari 2019 melding gemaakt van een hypertensie bij klager (RR 187/106 en RR 172/102) en een wijziging van de medicatie. De beroepscommissie stelt vast dat het medicatiebeleid in de vorm van het voorschrijven van een calciumantagonist in combinatie met een bètablokker en een plaspil, conform de NHG-standaard cardiovasculair risicomanagement (CVRM) is. Het reguleren van de bloeddruk vergt vaak een lange adem, waarbij ook van belang is dat de patiënt stopt met roken en zich aan andere leefregels houdt. Een stijging van de bloeddruk hoeft dus nog niet te betekenen dat acuut moet worden ingegrepen. Gelet op de aanhoudende hoge tensie is de wijziging van de medicatie naar het oordeel van de beroepscommissie een goede afweging geweest. Overigens blijkt uit het medisch dossier dat de bloeddruk later na verdere aanpassingen van de medicatie weer is gedaald. Op 29 maart 2019 is een RR 146/92 en op 8 april 2019 een RR 124/81 gemeten. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat geen sprake is van medisch onzorgvuldig handelen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris op 29 november 2019

 

                        secretaris                                                       voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven