Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2059/GB en 03/2351/GB, 6 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/2059/GB en 03/2351/GB

Betreft: [klager] datum: 6 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van op respectievelijk 29 augustus 2003 en 6 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomenberoepschriften van,

[...], geboren op [1977], verder te noemen klager,

gericht tegen de op respectievelijk op 18 augustus 2003 en 29 september 2003 genomen beslissingen van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.H. Westendorp, op 8 december 2003 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
1.1 De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) Het Schouw te Amsterdam ongegrond verklaard.
1.2 De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de BGG Zoetermeer ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 7 maart 2000 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Lelystad, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Op 25 juli 2003 is hij ter herselectie overgeplaatst naar het h.v.b. Het Schouw. Vervolgens ishij op 10 november 2003 overgeplaatst naar de BGG Zoetermeer.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 4 december 2001. Aansluitend dient hij een straf van vier jaar met aftrek te ondergaan. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 4 november 2006. Aansluitend dient hij eventueel drie keer subsidiaire hechtenis van in totaal 34 dagen en in totaal elf dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijkehandhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

3. De ontvankelijkheid van de beroepen
3.1. Nu klager op 10 november 2003 vanuit het h.v.b. Het Schouw is overgeplaatst naar de BGG Zoetermeer, is het belang aan klagers beroep tegen de hierboven onder 1.1 genoemde beslissing komen te ontvallen. Om deze reden dientklager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep tegen de hierboven onder 1.1 genoemde beslissing. Klagers bezwaar tegen de overplaatsing vanuit de gevangenis Lelystad komt aan de orde bij de behandeling van het tijdigingestelde beroep tegen de hierboven onder 1.2 genoemde beslissing.

4. De standpunten
4.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager wordt in het herselectieadvies als een soort Godfather neergezet. Twee maanden eerder was klager door de inrichting nog toestemming verleend om tijdens de arbeid te studeren. Klager verbleef op sociale indicatie met het oogop bezoek van zijn moeder in Lelystad, maar wilde voor zijn studie rechten naar Veenhuizen overgeplaatst worden. Lelystad heeft echter moeite gedaan opdat hij ook daar kon studeren. Uit de stukken blijkt niet wat er in die tweemaanden misgegaan zou zijn. Schriftelijke verklaringen van het personeel over hun angst voor klager zijn vernietigd. Het rapport van het afdelingshoofd terzake maakt geen deel uit van de stukken. Evenmin kan in de stukken basisworden gevonden voor de stelling dat klager met twee medegedetineerden de afdeling van drugs zou hebben voorzien. Er is niet sprake van GRIP-informatie. Wel is een van die medegedetineerden overgeplaatst naar een open inrichting. Eris derhalve geen andere basis dan roddel achterklap en speculatie voor de voor klager zo ingrijpende beslissing om hem over te plaatsen naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.
Klager was een succesvolle gedeco-voorzitter, die een ieder hielp met het indienen van beklag en bezwaar. Klager was een gezien man in de inrichting, maar veel personeelsleden gingen hem als steeds lastiger ervaren, omdat klachtenook hen aangingen. Klager is tijdens zijn detentie nooit betrokken geweest bij een vechtpartij of bedreigingen. Hij is er door niemand in Lelystad op aangesproken dat een personeelslid zich door klager zodanig bedreigd voelde datdeze niet meer kon werken. Hij weet ook niet om welk personeelslid het zou gaan. Klager heeft sterk de indruk dat de inrichting een intern probleem heeft en dat een zondebok is gezocht. Klager heeft van personeel en gedetineerdenuit Lelystad kaartjes en steunbetuigingen gehad. Men begreep niet waarom hij moest worden overgeplaatst.
Een personeelslid van de penitentiaire inrichting Amsterdam heeft tegen klager gezegd dat hij gewoon is weggeschreven. Klager is het daar mee eens. Het is op een handige manier gedaan zonder iets concreet te maken.
Klager heeft in Lelystad niet een tweede harde schijf in de computer op zijn cel ingebouwd. Het zou kunnen dat hij een sticker aan de achterkant van het toestel, waar zich veel draden bevinden, heeft gescheurd, maar dat is dan nietmoedwillig gebeurd. Hij had veel verslagen en rapportages opgeslagen in de computer. Dit betrof privéstukken. Hij had met toestemming het “Handboek gedetineerden” van de gedecocomputer op een floppy gekopieerd. Dit betreftinformatie, die iedere gedetineerde op zijn cel heeft.
Klager wil graag teruggeplaatst worden naar een inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Het is voor hem ondoenlijk zijn studie voort te zetten in een regime van beperkte gemeenschap. Er zijn daar nauwelijksstudiefaciliteiten en hij moet nog horen of hij daar tentamen kan doen. Zijn moeder woont in Lelystad. Zij bezoekt hem niet meer sinds hij weg is uit Lelystad. De familie wil niet zeggen wat precies haar handicap is, maar klagerweet dat zij zeer slecht ter been is en niet in staat is om lange afstanden te reizen. Klager heeft sterk de indruk dat het niet goed met haar gaat.

4.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op basis van de beschikbare informatie is plaatsing van klager in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, waar het doen en laten van klager beter gevolgd kan worden dan in een regime van algehele gemeenschap,geïndiceerd. Blijkens het herselectieadvies van de gevangenis Lelystad was klager daar regimeondermijnend bezig en was hij daardoor een ernstige bedreiging voor de orde en veiligheid in de inrichting. Hij heeft zich dwingend enmanipulerend opgesteld richting het personeel. Hij wist precies welke personeelsleden gevoelig waren voor zijn gedrag en wist daardoor het team uit te spelen. Zijn macht strekte zich over alle afdelingen uit. Er bestond angst voorklager bij zowel personeel als gedetineerden. Een personeelslid kon uit angst wegens bedreiging door klager zelfs niet meer werken. Er bestond voorts een ernstig vermoeden dat klager en een tweetal medegedetineerden hebben beslotende unit C2 van drugs te voorzien. Na klagers vertrek heerste er aanvankelijk een zeer grimmige sfeer op de afdeling, die zich uitte in een verbaal agressieve houding van een aantal gedetineerden tegen zowel het personeel als tegenandere gedetineerden. In de eerste week na klagers vertrek zijn vele rapporten voor onder meer vechtpartijen met medegedetineerden gevallen op de afdeling, vermoedelijk ging het daarbij om de handel en distributie van drugs. Er wassprake van onderlinge afrekeningen. Een andere groep daarentegen was zeer opgelucht en gedroeg zich zichtbaar relaxter. Na een week breidde die sfeer zich uit over de hele afdeling.
Uit nadere schriftelijke inlichtingen van 24 september 2003 van een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding van Lelystad is gebleken dat personeelsleden hun angst voor klager op papier hebben gezet, dat dieschriftelijke verklaringen zijn vernietigd, maar dat het afdelingshoofd op grond van die verklaringen een rapport heeft geschreven dat is verwerkt in het herselectieadvies. Na klagers vertrek uit Lelystad zijn door gedetineerdengeen specifieke uitspraken over klager gedaan. Wel zijn er veranderingen in het gedrag van gedetineerden en de sfeer op de afdeling waargenomen door het afdelingspersoneel. Verder is na klagers vertrek gebleken dat klager het zegelvan de computer op zijn cel had verbroken en dat hij een tweede harde schijf had ingebouwd waarop zich een ander besturingsprogramma dan dat van de inrichting bevond. Tevens werden documenten aangetroffen uit het “Handboekgedetineerden”, die mogelijk via een floppy zijn geinstalleerd. Uitgezocht wordt hoe klager die floppy in zijn bezit heeft kunnen krijgen. Daarnaast zijn programma’s aangetroffen die niet in de inrichting voorhanden zijn, alsmedeeen aantal privédocumenten.

5. De beoordeling
5.1. De BGG Zoetermeer is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

5.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.
De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens, hoewel deze door klager worden betwist en klager heeft verklaard niet te zijn aangesproken op zodanige bedreiging van een personeelsliddat deze niet meer kon werken, in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Hierbij is in aanmerking genomen dat in het herselectieadvies uitgebreid is ingegaan op klagers negatieve invloed opzowel personeel als gedetineerden, waardoor klager niet meer was te handhaven in de inrichting. Aangegeven is voorts dat klager in Lelystad slechts een drietal rapporten heeft gekregen, omdat er personeelsleden waren die bang warenom een rapport aan te zeggen en te rapporteren. Verder is beschreven op welke manier er op klagers afdeling een sterke basis voor drugshandel is ontstaan, waarbij klager gedetineerden heeft “geronseld”. Klagers enkele stelling dathij louter vanwege het veelvuldig gebruik maken van het klachtrecht en zijn hulp in dat kader aan medegedetineerden is weggeschreven uit de inrichting is in het licht van het vorenstaande niet aannemelijk te achten.
Derhalve is de beslissing klager vooralsnog over te plaatsen naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap niet in strijd met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijk aan te merken.
De op de onder 4.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, nu klager voldoet aan de voor de onder 5.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hetgeen klager heeft aangevoerd over zijn studiemogelijkheden alsmede de bezoekmogelijkheden van zijn moeder is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.
6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de onder 1.1 genoemde beslissing.
Zij verklaart het beroep tegen de onder 1.2 genoemde beslissing ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven