Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3126/GA, 25 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

nummer:         R-19/3126/GA

 

betreft:            [klager]            datum: 25 november 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 maart 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. K. Bruns om het beroep schriftelijk toe te lichten.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf van opsluiting niet naar de kerkdienst mocht gaan (IJ-2018-000052).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager stelt dat er sprake is van een door of namens de directeur genomen beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. De disciplinaire straf is opgelegd door de directeur. Het feit dat klager daarbij was uitgesloten de kerkdienst bij te wonen dient te worden aangemerkt als een beslissing die genomen is door of namens de directeur. Derhalve dient klager te worden ontvangen in zijn beklag. Klager is gedurende de disciplinaire straf niet in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan de kerkdienst. Daarbij is klager geen alternatief geboden om zijn godsdienst te belijden. Klager stelt zich dan ook op het standpunt dat zijn recht ex. artikel 41 van de Pbw is geschonden.

Uit de reactie van de directeur blijkt dat klager niet verzocht heeft om deel te mogen nemen aan de kerkdienst. Klager betwist dit. Uit het klaagschrift blijkt bovendien dat klager weldegelijk met de bewakers gesproken heeft over deelname aan de kerkdienst. Zo staat er in het klaagschrift vermeld: “De PIW’ers zeggen dat het niet in mijn strafbeschikking staat en daarom mag het niet”. Uitsluiting van deelnamen aan de kerkdienst is mogelijk, maar vraagt om een individuele belangenafweging (RSJ 03/1538/SGA). Van deze belangenafweging is niet gebleken. Uit de reactie van de directeur mag ook worden afgeleid dat er geen belangafweging heeft plaatsgevonden, nu de directeur stelt dat klager niet naar de kerkdienst mocht gaan omdat hij er niet specifiek om heeft verzocht. Nu er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, terwijl klager stelt dat hij weldegelijk heeft verzocht om deelname aan de kerkdienst, is de beslissing om klager niet te laten deelnemen aan de kerkdienst onredelijk en onbillijk en bovendien in strijd met de wet. Klager verzoekt zijn beroepschrift dan ook ontvankelijk en gegrond te verklaren en hem een passende tegemoetkoming toe te kennen.

Namens de directeur is aangegeven dat hetgeen in beklag is aangevoerd als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Voorts wordt gepersisteerd bij deze gronden en voor het overige wordt aangesloten bij de uitspraak van de beklagrechter.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Aan klager is een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in eigen cel opgelegd. Hierdoor heeft klager op 13 januari 2019 niet kunnen deelnemen aan de kerkdienst. Op grond van artikel 41 van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen.

In geval van uitsluiting van deelname aan activiteiten tijdens de oplegging van een disciplinaire straf, kan de directeur besluiten om voor een bepaalde activiteit, zoals kerkbezoek, een uitzondering te maken.

Klager wenst zich te beklagen over een vermeende schending van zijn recht op godsdienst, nu hij niet aan de kerkdienst heeft mogen deelnemen.

Het niet mogen deelnemen aan de kerkdienst dient te worden beschouwd als een door of namens de directeur genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60 van de Pbw beklag open staat. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter dan ook vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijk

Artikel 55, eerste lid, van de Pbw vermeldt - voor zover hier van belang - dat de gedetineerde aan wie een disciplinaire straf van opsluiting, bedoeld in artikel 51, eerste lid onder a, is opgelegd, is uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijkse verblijf in de buitenlucht. Het bijwonen van een kerkdienst is een activiteit als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Pbw.

In de wettelijke regeling ligt besloten dat degene die een disciplinaire straf van opsluiting als boven bedoeld ondergaat, is uitgesloten van deelname aan de kerkdienst. Op die hoofdregel kan de directeur al dan niet op verzoek van een gedetineerde een uitzondering maken. In het geval geen uitzondering wordt gemaakt, dient de directeur slechts een nadere opgave van redenen te geven indien de grond waarop het verzoek om de uitzondering te maken rust daartoe noopt (vgl. RSJ 12/3794/GA).

In onderhavig geval is niet gebleken dat klager een verzoek voor het maken van een uitzondering heeft gedaan. De directeur was daarom niet gehouden het niet mogen deelnemen aan de kerkdienst nader te motiveren. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. J.A.M. de wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 25 november 2019.

 

     

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven