Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2829/GA, 02 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2829/GA

betreft: [klager]            datum: 2 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J. Hoens namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, betreffende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel ingaande op 7 december 2018 wegens het aantreffen van meer dan 130 gram softdrugs in klagers verblijfsruimte (AE 2018/1115), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Alphen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman mr. J. Hoens om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De beoordeling
Uit vaste rechtspraak (vgl. o.a. RSJ 12 mei 2011, 11/151/GA, RSJ 4 juni 2014, 14/352/GA en RSJ 26 februari 2019, 19/1170/SGA) volgt dat in beginsel alle in een meerpersoonscel verblijvende gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande in die cel, tenzij aannemelijk is dat een gedetineerde geen enkel verwijt treft c.q. geen weet had of kon hebben van het voorhanden hebben van de aangetroffen contrabande. De beroepscommissie stelt vast dat uit het (summiere) schriftelijk verslag niet volgt waar precies in de cel de contrabande is aangetroffen. Ook is in de stukken niets gesteld met betrekking tot klagers betrokkenheid bij de gevonden contrabande op de meerpersoonscel. Naar het oordeel van de beroepscommissie zijn er in dit geval onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat klager wist dan wel redelijkerwijs op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de betreffende contrabande . Dit maakt dat de beroepscommissie het beroep gegrond zal verklaren, de uitspraak van de beklagrechter zal vernietigen en het beklag alsnog gegrond zal verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 140,=.

2.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, en mr. T.B. Trotman en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 december 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven