Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4297/GM, 29 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4297/GM

betreft:            [klager]            datum: 29 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 2 juli 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.A. Bouw, en namens de inrichtingsarts, […] en […], beiden hoofd zorg. Het derde lid van de beroepscommissie, drs. K.M.P.A.M. Habryka, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. Als toehoorder waren aanwezig [...], lid van de Raad, en [...], secretaris bij de Afdeling rechtspraak van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 maart en 5 juni 2019, betreft het niet doorverwijzen van klager naar een specialist in verband met klagers rugklachten en klachten aan zijn hand, alsmede het niet verwijzen van klager naar een andere huisarts.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager heeft meermalen verzocht hem voor zijn klachten aan zijn rechterhand en rug door te verwijzen naar een specialist in het ziekenhuis. De inrichtingsarts weigert dit en wil klager ook niet naar een andere huisarts verwijzen. Klager heeft een vertrouwensbreuk met de inrichtingsarts met wie hij eind januari 2019 heeft gesproken en stelt dat door hem geen zorgvuldig afgewogen advies over klagers problematiek is gegeven. Klager verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 11 november 2016, 16/2168/GM, waaruit naar voren komt dat bij een vertrouwensbreuk moet worden gekeken of toch naar een andere huisarts moet worden verwezen.

In juli 2018 is klager in het ziekenhuis geweest voor een scan van zijn hand. Pas op 2 oktober 2018 heeft klager hierover met de huisarts gesproken. Zijn hand is gezwollen en hij heeft pijn in de hand en pols. Er is een expectatief beleid gevolgd. Tevens is besproken dat bij aanhoudende pijn een operatie mogelijk zou zijn. Klager wil verwezen worden naar de polikliniek van het ziekenhuis en door een specialist geïnformeerd worden over de mogelijkheden van een operatie. Klager is rechtshandig. Er is sprake van posttraumatische artrose aan klagers duim.

Klager heeft sinds zijn verblijf in de isoleercel begin november 2018 last van zijn rug. Het heeft geruime tijd geduurd voordat klager terecht kon bij een fysiotherapeut. De behandelingen hebben niet geholpen. Klager wordt niet verwezen naar een specialist omdat hij driemaal eerder voor rugproblemen naar een specialist is geweest die niets bijzonders heeft geconstateerd. Dit was echter in 2000 en 2001. Er is geen reden klager niet nog een vierde maal te verwijzen. Ook in klagers rug is sprake van artrose. Klager heeft hier nog steeds last van. Klager wordt niet toegestaan een medisch matras in te voeren. Klager meent dat in de inrichting in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg wordt gehandeld nu hem een second opinion dan wel een verwijzing wordt onthouden. Klager merkt op dat er telkens verschillende diagnoses worden gesteld en vindt dat er nu nader onderzoek moet worden gedaan.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft in 2019 het maximale aantal consulten fysiotherapie (12) gehad. Tijdens de fysiotherapie heeft het accent gelegen op het aanbieden van oefeningen, zodat klager deze zelf kan doen. Het gaat om een oude rugklacht uit 2000 en 2001, waarvoor hij al meerdere keren bij een specialist is geweest en waarbij toen telkens niets is gevonden. Klager sport intensief waarbij hij de oefeningen kan blijven doen.

De klachten aan de hand zijn in september 2018 onderzocht in het Zaans Medisch Centrum (ZMC) en hierover is in januari 2019 nogmaals telefonisch contact geweest met de assistent-chirurg. Deze specialist heeft aangegeven dat het een oude breuk betreft en er geen aanwijzingen zijn voor toenemende klachten. Het advies was: expectatief beleid (afwachten) en geen operatie. Het advies van de specialist is dus gevolgd. In het JC Zaanstad werken verder meerdere huisartsen. Als het goed is ziet klager steeds andere huisartsen. Klager sport heel intensief. Klagers artrose was al bij de medische dienst bekend.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van klagers rugklachten is de beroepscommissie op grond van het medisch dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de inrichtingsarts heeft kunnen oordelen dat er onvoldoende redenen zijn klager opnieuw te verwijzen naar een orthopeed voor nader onderzoek. Er heeft lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Er is geen sprake van uitstraling laat staan uitval en klager heeft fysiotherapie ontvangen, die er op gericht is geweest hem zelf oefeningen te laten doen.

De klachten aan klagers rechterhand zijn ontstaan na een fractuur uit 2016. Dit is een locatie waar artrose zich makkelijk zou kunnen ontwikkelen. De klachten kunnen echter met fysiotherapie en pijnstillers worden behandeld. Uit het medisch dossier blijkt dat klager met betrekking tot zijn klachten door de inrichtingsarts is onderzocht. De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts heeft kunnen oordelen dat er geen indicatie is voor een verwijzing naar de orthopedie. Niet gebleken is dat de klachten aan klagers hand tot gevoelsbeperkingen of anderszins (functionele) beperkingen heeft geleid. Er is geen indicatie voor een operatie.  

Wat betreft de gestelde weigering klager te verwijzen naar een andere huisarts is ter zitting van de beroepscommissie door het hoofd zorg gesteld dat in de inrichting meerdere huisartsen spreekuur houden. De beroepscommissie leidt hieruit af dat het voor klager mogelijk moet zijn een andere huisarts te raadplegen en dat dit door de medische dienst kan worden gefaciliteerd. 

Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris op 29 november 2019

 secretaris                         voorzitter

Naar boven