Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5187/GV, 25 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/5187/GV

betreft:   [klager]                                                                datum: 25 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.T. Huisman, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 1 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van een strafonderbreking afgewezen.

2.             De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In verband met klagers detentie loopt de voorzetting van zijn bedrijf op langere termijn gevaar. Na de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf is aansluitend een door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van zes weken ten uitvoer gelegd. Klager is hiervoor bij verstek veroordeeld. Als gevolg daarvan verschoof de einddatum van zijn detentie naar eind november. Dit heeft hij niet kunnen voorzien. In het geval dat de tenuitvoerlegging van de huidige gevangenisstraf niet aansluitend op de vorige straf zou hebben plaatsgevonden, had hij de aansturing van zijn bedrijf beter kunnen regelen. Aangezien klagers persoonlijke aanwezigheid voor de continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, biedt de aanstelling van een zaakwaarnemer geen soelaas. Evenmin kan zijn plaats door het andere directielid worden ingenomen, omdat zij wat betreft bedrijfsvoering en de werving van nieuwe clientèle onvoldoende is ingewerkt. Klager verzoekt de Minister te veroordelen in de proceskosten. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Niet is gebleken van een noodzaak voor klagers persoonlijke aanwezigheid om zijn zakelijke belangen te behartigen. De politierechter had niet alleen tot een lagere straf kunnen komen, maar had ook kunnen beslissen hem een hogere straf op te leggen. Dit doet niets af aan het feit dat hij de zitting van de politierechter niet heeft bijgewoond. Hij heeft zich onvoldoende ingespannen om op zakelijk gebied maatregelen te treffen, zodat zijn zaken buiten zijn aanwezigheid doorgang kunnen vinden. Met de vrijhedencommissie is de Minister van mening dat klager zijn zakelijke bezigheden vanuit de detentie kan uitvoeren. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft weinig verantwoordelijkheid getoond ten aanzien van het door hem gepleegde delict en de gevolgen daarvan. Hij kan eventueel verzoeken om een zakelijk bezoek, zodat hij zijn zakelijke belangen kan behartigen. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.             De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 42 dagen met aftrek, wegens handelen in strijd met de Wegenverkeerswet 1994. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van veertien dagen te ondergaan in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 26 november 2019. In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij dient de gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende onderbouwd. Hoewel de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden, is onvoldoende aangetoond dat zijn persoonlijke aanwezigheid in dat verband noodzakelijk is. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers zakelijke belangen niet door anderen kunnen worden behartigd, dan wel dat hij zijn zaken niet vanuit de detentie kan regelen. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat in klagers geval slechts een zeer beperkt strafrestant resteert.
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.Met betrekking tot het verzoek van klagers raadsman om vergoeding van de gemaakte proceskosten merkt de beroepscommissie op dat de Pbw noch de Pm de mogelijkheid van een veroordeling van een of beide partij(en) in de kosten van de procedure en/of rechtsbijstand kent.

4.             De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. S. Djebali en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 25 november 2019.

                secretaris               voorzitter

 

Naar boven