Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4443/GB, 14 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

mmer:         R-19/4443/GB

 

Betreft:            [klager]                                    datum: 14 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A.D. Oomes, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de locatie Roermond ongegrond verklaard.

2.         De feiten
Klager was sinds 27 juni 2018 gedetineerd voor het ondergaan van een gevangenisstraf van 18 maanden. Sinds 2 januari 2019 verbleef hij in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i) van de locatie Ter Peel te Sevenum. Op 14 juni 2019 is hij op grond van een ordemaatregel geplaatst in de gevangenis van de locatie Roermond waarbij klager tevens bij de Minister is voorgedragen ter herselectie, waarna de Minister op 19 juni 2019 heeft beslist tot plaatsing van klager in de gevangenis van de locatie Roermond. Op 23 augustus 2019 is hij in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers raadsman verwijst naar de inhoud van het bezwaarschrift. De feitelijke werking van het bezwaar en het beroep is, vanwege het tijdsverloop, uitgehold.  Klager heeft de laatste periode van zijn gevangenisstraf in de gevangenis doorgebracht terwijl hij dit in een z.b.b.i had moeten en kunnen doorbrengen. Hoewel de Minister erkent dat sprake was van een misverstand omtrent klagers afspraak met de medische dienst, is het onbegrijpelijk dat dit ter onderbouwing dient in de bestreden beslissing. Uit het feit dat klager voor het spreekuur heeft ‘gebeld’ met de vraag of hij moest verschijnen valt af te leiden dat hij van plan was te verschijnen. Door een misverstand met de piw’ers is de afspraak niet doorgegaan. Met betrekking tot het ongeval in Meerssen wordt klager verweten dat hij hiervan bij binnenkomst in de z.b.b.i. geen melding heeft gemaakt. Klager heeft met de z.b.b.i overlegd hoe hij melding moest maken van het ongeval bij de politie, de z.b.b.i. was dus van het ongeval op de hoogte. Klager heeft het juiste gedaan; hij heeft melding gemaakt bij de politie van het ongeval en hij was voor 21.00 uur binnen in de z.b.b.i. Dat klager voor 21.00 uur binnen was, strookt niet met de door de directeur opgelegde ordemaatregel. Kennelijk wordt er ten onrechte in het nadeel van klager gerapporteerd. Met betrekking tot de vechtpartij op 31 mei 2019 is klager daarbij niet betrokken geweest in de zin van daderschap. Hij was erbij, heeft het gezien en verder blijkt niets van enige betrokkenheid. Als klager hiervan bij de z.b.b.i. ook melding had moeten maken, had hem van tevoren duidelijk verteld moeten worden dat hij een dagboek moet bijhouden als hij buiten de inrichting is. Klager is met de herselectie feitelijk dubbel bestraft, omdat hij op 14 juni 2019 een ordemaatregel opgelegd gekregen heeft gekregen van veertien dagen plaatsing in afzondering en daarna is beslist tot terugplaatsing in de gevangenis. Omdat de ordemaatregel niet in de z.b.b.i. ten uitvoer gelegd kon worden is hij overgebracht naar de locatie Roermond, wat mooi uitkwam voor de definitieve plaatsingsbeslissing. De Minister gaat mee met de argumenten van de directeur en stelt dat klager niet transparant is zonder de versie van klager gehoord te hebben. Het punt met betrekking tot de betalingsregelingen is in het bezwaar niet besproken, zodat de Minister blijk geeft van een vereenzelviging met de directeur. Uit het feit dat klager betalingsregelingen heeft, blijkt wel degelijk dat hij afspraken nakomt en verantwoordelijkheid neemt voor zijn verplichtingen. Deze betalingsregelingen waren overigens bekend bij de inrichting en waren een voorwaarde voor plaatsing in de z.b.b.i. Het is juist dat er nadien nieuwe boetes zijn binnengekomen, omdat klagers partner de auto gebruikt en daarmee kennelijk boetes rijdt. De Minister heeft de bestreden beslissing onzorgvuldig en zonder gedegen onderzoek genomen. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en verzoekt een financiële tegemoetkoming.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.De bestreden beslissing is genomen op grond van diverse adviezen. Uit het selectieadvies van de z.b.b.i. van de locatie Ter Peel van 14 juni 2019 volgt dat klager op 21 mei 2019 een rapport aangezegd heeft gekregen, wegens het niet verschijnen op een afspraak van de medische dienst. Daarnaast is klager op 9 juni 2019 betrokken geweest bij een (eenzijdig) verkeersongeval, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Uit het overzicht van het Centraal Justitieel Incasso Bureau volgt dat klager 14 kentekens op zijn naam heeft staan en dat er 33 openstaande boetes zijn. Het is op voorhand niet aannemelijk dat het ‘nietszeggende’ incidenten zijn, omdat de politie nog onderzoek doet naar het ongeval en de vechtpartij om te bezien of klager zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Zijn ongepaste gedrag kan worden vastgesteld op grond van diverse kleine incidenten in plaats van één groot incident. Klager geeft geen openheid van zaken en is onbetrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken. De ordemaatregel is aan klager opgelegd zodat aan hem, in afwachting van de beslissing van de Minister, geen vrijheden werden toegekend. Omdat de tenuitvoerlegging van een ordemaatregel niet mogelijk is in een z.b.b.i., is klager in de locatie Roermond in afzondering geplaatst. Niet om een voorschot te nemen op de definitieve beslissing. Op grond van de adviezen wordt klager niet langer geschikt geacht voor plaatsing in een z.b.b.i. en is de beslissing tot terugplaatsing in de gevangenis juist. Er is geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager is op 23 augustus 2019 in vrijheid gesteld. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Klager verbleef in de z.b.b.i. van de locatie Ter Peel en is teruggeplaatst naar de gevangenis van de locatie Roermond.
Klager is volgens de dossierinformatie teruggeplaatst nadat er in de z.b.b.i. diverse incidenten hebben plaatsgevonden waarover hij geen openheid van zaken heeft gegeven en omdat hij onbetrouwbaar bleek in het nakomen van afspraken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager bovendien wordt verdacht van betrokkenheid bij een (eenzijdig) ongeval, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Daarnaast doet de politie onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van klager bij een vechtpartij. Gezien de aan het dossier toegevoegde rapporten, meldingen, ordemaatregelen, selectieadvies en overige informatie concludeert de beroepscommissie dat de betwisting van deze gegevens, zoals verwoord in het beroepschrift, onvoldoende onderbouwd en niet overtuigend is. De beroepscommissie acht het op grond van die gegevens, in onderlinge samenhang bezien, voldoende aannemelijk dat klager door zijn gedrag niet langer geschikt was voor plaatsing in een z.b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 14 november 2019.

               secretaris                                                                 voorzitter

 

 

Naar boven