Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4030/GV, 14 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/4030/GV

betreft: [klager]                                    datum: 14 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. van Megen, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming  (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft niet gemotiveerd waarom zwaarder gewicht is toegekend aan het advies van het openbaar ministerie (OM) dan het advies van de vrijhedencommissie. In tegenstelling tot het OM heeft de vrijhedencommissie een beter beeld van klagers situatie en zijn persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast is de stelling dat klager zich niet aan afspraken zou houden en dat sprake is van een risico op het zich onttrekken aan voorwaarden onvoldoende onderbouwd. Een locatieverbod en een locatiegebod kunnen de eventueel aanwezige risico’s beperken. Klager is gemotiveerd om zijn leven weer op te bouwen. Bovendien is het onjuist dat een risicotaxatie niet heeft plaatsgevonden, nu op 17 januari 2019 een reclasseringsadvies is opgesteld en in dat kader een inschatting is gemaakt van de aanwezige risico’s. Op grond van jurisprudentie van de beroepscommissie is het uitgangspunt dat een afwijzing van het verlof op een actuele inschatting van het dreigingsrisico is gebaseerd. De Minister heeft daarom nagelaten het reclasseringsadvies in zijn beoordeling te betrekken, zodat de bestreden beslissing niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Vanwege klagers justitiële documentatie en de tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen is sprake van een recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. Tijdens de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van aan klager opgelegde vrijheidsstraffen heeft hij nieuwe delicten gepleegd. Voorts behoort klager tot de lijst Top600 van de gemeente Amsterdam. Klagers verlofaanvraag is afgewezen, omdat de hiervoor genoemde risico’s eerst in kaart moeten worden gebracht en moet worden bekeken welke interventies kunnen worden ingezet om deze risico’s te doen verminderen. Hoewel toepassing van elektronische controle mogelijk is, zullen een locatiegebod en een locatieverbod deze risico’s niet opheffen. Dat klager zich vanaf oktober 2018 in de inrichting naar behoren gedraagt, maakt het voorgaande niet anders. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie van het Justitieel Complex Zaanstad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden van een locatieverbod, locatiegebod en toepassing van elektronische controle. De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege een recidivegevaar en gebleken onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken. Ten aanzien van het voorwaardelijk deel van zijn huidige gevangenisstraf is een groot aantal bijzondere voorwaarden gesteld. Klager heeft een uitgebreide justitiële documentatie en heeft tijdens twee aan hem voorwaardelijk opgelegde straffen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Indien het verlof alsnog wordt verleend, is het aangewezen dat bijzondere voorwaarden aan het verlof worden verbonden. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, wegens het teweegbrengen van een ontploffing, vernieling en gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek, te ondergaan, evenals een gevangenisstraf van in totaal 86 dagen, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 22 januari 2020. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Klager verzoekt om algemeen verlof, zodat hij zijn moeder en zoon kan bezoeken. De reclassering heeft op 17 januari 2019 in het kader van klagers strafzaak geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, onder de voorwaarden van een meldplicht, een verplichting tot het ondergaan van ambulante behandeling, het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan het verkrijgen en behouden van een betaalde baan of een reguliere en zinvolle dagbesteding. Hierbij is – kort gezegd – opgemerkt dat klager, hoewel intensieve begeleiding op meerdere leefgebieden is aangewezen, gemotiveerd is oude patronen te doorbreken. Ook in de inrichting laat klager positief gedrag zien en hij verblijft in het plusprogramma. De vrijhedencommissie vermeldt daarbij dat klager in het kader van een traject binnen de Top600 van de gemeente Amsterdam goed meewerkt. Blijkens het deeladvies elektronische controle van de reclassering van 3 juni 2019 is, ten behoeve van het geïndiceerde locatiegebod en de locatieverboden, het toepassen van elektronische controle mogelijk. Bovendien geldt dat klagers belang bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder weegt naarmate de einddatum van zijn detentie nadert. Klager heeft op dit moment een (zeer) beperkt strafrestant. Daarnaast kunnen aan het verlof bijzondere voorwaarden worden verbonden, zodat (eventueel) aanwezige risico’s kunnen worden ondervangen. Gezien het voorgaande heeft de Minister de afwijzing van klagers verlofaanvraag onvoldoende gemotiveerd. Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Aan klager zal geen tegemoetkoming worden toegekend.

4.         De uitspraak.
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 14 november 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven