Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0502/TBC en 00/2297/TBC, 4 mei 2001, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/502/TBC en 00/297/TBC (tegemoetkoming)

betreft: [klager] datum: 4 mei 2001

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT).

Bij uitspraak van 14 september 2000 (00/502/TB) heeft de beroepscommissie het door [...], verder te noemen klager, ingediende beroep - gericht tegen de beslissing van de Minister van Justitie tot plaatsing van klager in het FPCVeldzicht te Balkbrug - op zowel formele als materiële gronden gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en de Minister van Justitie opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
De beroepscommissie heeft daarbij tevens de aan klager ten laste van de Minister van Justitie toekomende tegemoetkoming in ieder geval op f. 100,= bepaald. Voorts heeft zij daarbij bepaald dat aan klager daarnaast een nader vast testellen tegemoetkoming wordt toegekend en dat zij in een afzonderlijke beslissing, na de Minister van Justitie te hebben gehoord, zal bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden dient te worden.

Bij uitspraak van 21 december 2000 (00/2297/TB) heeft de beroepscommissie het namens klager ingediende beroep - gericht tegen de nieuwe beslissing van de Minister van Justitie tot plaatsing van klager in het FPC Veldzicht teBalkbrug - in het verlengde van de uitspraak d.d. 14 september 2000 op materiële grond gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en de Minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haaruitspraak.
De beroepscommissie heeft daarbij tevens bepaald dat klager een tegemoetkoming toekomt en dat zij, na de Minister van Justitie te hebben gehoord, omtrent de hoogte daarvan zal beslissen in een afzonderlijke beslissing, tegelijk metde beslissing terzake in klagers beroep 00/502/TB.

Bij schrijven d.d. 27 maart 2001 heeft de Minister van Justitie zijn standpunt kenbaar gemaakt omtrent de aan klager toe te kennen tegemoetkoming. Klagers raadsman, mr. J.J.J.L. Maalsté, heeft telefonisch op 27 maart 2001 daaropgereageerd.

De standpunten van de Minister en klager
De Minister van Justitie heeft aangegeven dat de beroepscommissie in de uitspraak van 14 september 2000 (00/502/TB) heeft geoordeeld dat de Minister van Justitie onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij niet is ingaan op de doorklager naar voren gebrachte bezwaren tegen zijn plaatsing in het FPC Veldzicht. Naar het oordeel van de Minister dient dit te worden beschouwd als een formeel zorgvuldigheidsgebrek, omdat is nagelaten de nodige kennis te vergarenomtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Volgens de Minister is het deze formele onzorgvuldigheid in verband waarmee de beroepscommissie een tegemoetkoming geboden acht.
Normaliter acht de Minister bij nalatigheid om bij een plaatsingsbeslissing de formele zorgvuldigheid in acht te nemen een tegemoetkoming van f. 100,= redelijk. In het onderhavige geval acht hij echter een tegemoetkoming van f. 50,=redelijk, met name gelet op hetgeen klager heeft verklaard ter zitting van de beroepscommissie op 16 december 1999 bij de behandeling van zijn beroep tegen de verlenging van zijn passantentermijn (C 99/167).
Vervolgens is verwarring ontstaan over de interpretatie van de uitspraak 00/502/TB met betrekking de vraag of daaruit zou volgen dat het belang van klager in de onderhavige zaak immer zou moeten leiden tot een ander oordeel omtrentklagers plaatsing.
Deze verwarring dient volgens de Minister te worden bezien binnen het zojuist omschreven onderscheid tussen formele en materiële onzorgvuldigheid. In tegenstelling tot formele onzorgvuldigheid wordt materiële onzorgvuldigheidaangenomen indien blijkt dat een bepaald belang weliswaar in de besluitvorming is meegewogen, maar onvoldoende. Een vergelijking kan worden gemaakt met de redenering van de beroepscommissie dat de wijze waarop een zorgplicht wordtbetracht niet beklagwaardig is, terwijl het in het geheel niet betrachten van een zorgplicht wel beklagwaardig wordt geacht.
Bij beslissing van 31 oktober 2000 heeft de Minister derhalve opnieuw beslist tot plaatsing van klager in het FPC Veldzicht, waarin overigens de bezwaren van klager wel zijn meegewogen.
Eerst bij de uitspraak d.d. 21 december 2000 (00/2297/TB) geeft de beroepscommissie uitsluitsel over de interpretatie van de uitspraak d.d. 14 september 2000. Gezien het juridisch algemeen aanvaarde onderscheid tussen formele enmateriële zorgvuldigheid is de ontstane situatie na 14 september 2000 niet alleen veroorzaakt door een verkeerde interpretatie door de Minister. Iedere verwarring zou zijn voorkomen als de beroepscommissie in de uitspraak d.d. 14september 2000 de verwachting had uitgesproken dat klager ten spoedigste in een andere tbs-inrichting zou worden opgenomen, zoals de beroepscommissie ook in uitspraken op passantenberoepen wel pleegt te doen.
In het licht van het vorenstaande ziet de Minister slechts beperkte ruimte voor een tegemoetkoming wegens gegrondverklaring van het beroep 00/2297/TB, te weten een bedrag van f. 200,=.

Namens klager wordt gerefereerd aan het oordeel van de beroepscommissie.

De beoordeling
Bij uitspraak van 14 september 2000 heeft de beroepscommissie het door klager ingestelde beroep tegen zijn plaatsing in het FPC Veldzicht op zowel formele als materiële gronden gegrond verklaard; dit leidde ook tot een verschillendebenadering van de deswege aan klager toe te kennen tegemoetkoming. Aangezien een op materiële gronden vernietigde beslissing niet kan worden hersteld door alleen een formeel juiste beslissing te nemen, kan de beroepscommissie zichniet verenigen met de argumentatie van de Minister. Zij wijst ten overvloede op het tot dusver door de beroepscommissie gevoerde beleid om in voorkomende gevallen waarin voor herstel van een vormverzuim aanleiding bestaat bijtussenbeslissing te bepalen dat de Minister in de gelegenheid wordt gesteld om bij een nieuwe beslissing een motiveringsgebrek te herstellen (zie bijvoorbeeld het tegen de plaatsing op de longstay afdeling van het FPC Veldzichtgerichte beroep nummer C 99/98).
In het licht van het vorenstaande kunnen de argumenten van de Minister geen rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de aan klager ten laste van de Minister van Justitie te bepalen tegemoetkoming.

Vaststaat dat klager op 1 december 1999 in het FPC Veldzicht is geplaatst en dat hij daar heeft verbleven totdat hij op 12 februari 2001 is geplaatst in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen. Naar volgt uit klagers - door deMinister van Justitie niet weersproken - verklaringen is behandeling in het FPC Veldzicht niet of nauwelijks van de grond gekomen. Gelet hierop en op de inhoudelijke beoordeling van de beroepen 00/502/TB en 00/2297/TB, kan nietanders worden geconcludeerd dan dat de beslissingen van de Minister er in overwegende mate aan hebben bijgedragen dat in de periode van 1 december 1999 tot aan de plaatsing in een andere inrichting op 12 februari 2001 nauwelijks ofgeen behandeling van klager tot stand is gekomen, waardoor klager een aanzienlijke behandelachterstand heeft opgelopen.
Voor een zodanige niet meer ongedaan te maken rechtsgevolg acht de beroepscommissie, rekeninghoudend met door de beroepscommissie vastgestelde tegemoetkomingen in andere
gevallen, een tegemoetkoming passend van f. 1250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in het FPC Veldzicht heeft verbleven.

Beslissing
De beroepscommissie bepaalt dat klager een ten laste van de Minister komende tegemoet-koming toekomt van f. 1250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in het FPC Veldzicht heeft verbleven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, H.L. Brand en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 4 mei 2001.

secretaris voorzitter

Naar boven