Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2196/TA, 12 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

      

nummer :          R-18/2196/TA

betreft:        [klager]                                                    datum: 12 november 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S. Marjanović namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn raadvrouw mr. F.P. Holthuis, en […], jurist bij FPC Dr. S. van Mesdag.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft (Me 2018-000016):

a. de terugplaatsing van klager van fase 3 naar fase 2 van het vrijhedenbeleid en

b. de plaatsing van klager in categorie 2 van het Beleid Maatregelen notoir gebruik en/of handel in verslavende middelen (hierna: het Beleid).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag vermeld onder a. en het beklag vermeld onder b. formeel en materieel gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van respectievelijk € 10,= en € 25,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en van het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager begrijpt dat plaatsing van fase 3 naar fase 2 geen beklagwaardige beslissing betreft omdat dit deel uitmaakt van zijn behandelplan, maar zijn beklag betreft de beperkingen van zijn bewegingsvrijheid die niet voorkomen in fase 2. In zoverre is klager wel ontvankelijk in het beklag. De schriftelijke mededeling is uitgereikt aan klager. In de betreffende periode is geen bezoek toegelaten. Hij mocht vijf weken geen bezoek ontvangen en meer activiteiten zijn klager afgenomen. Hij mocht ook niet onder begeleiding naar zijn werk. Onduidelijk is of hij mag werken in fase 2. Misschien kan de inrichting dit nog nader schriftelijk aangeven. De aan klager opgelegde beperkingen komen overeen met afdelingsarrest. De vrijheidsbeperkingen zijn de laatste jaren opgenomen in klagers behandelplan en klager heeft moeite met de vrijheidsbeperkingen. De met betrekking tot b. toegekende tegemoetkomingen zijn te laag.

Door klager is aangevoerd dat hij vijf weken lang op de afdeling moest blijven en nergens naar toe mocht. De behandelcoördinator liegt alles bij elkaar. Op papier zal staan dat hij mocht werken maar in werkelijkheid mocht hij dat niet. Voorheen mocht hij ’s ochtends vier uur en ’s middags twee uur in de bibliotheek werken. Hij werkte ook op zaterdag.

Het is niet juist dat klager weinig bezoek zou ontvangen. Zijn oudste broer wilde hem voor het eerst in deze periode bezoeken maar dat mocht niet. Inmiddels heeft hij wel bezoek van zijn broer ontvangen. Afgelopen week heeft hij hem nog bezocht. Klager is heel slecht behandeld en het gaat heel erg slecht met hem. Hij gebruikt geen drugs en heeft er een hekel aan. Medeverpleegden “hebben de pik op hem”. Hij geeft iedere keer aan dat zijn leven gevaar loopt maar wordt niet serieus genomen. Dat de werkmeester klager heeft weggehaald uit de gang is niet voldoende om te stellen dat er ruis rond klager was.

De toegekende tegemoetkoming is niet passend. Klager is onmenselijk behandeld.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is op 14 december 2018 teruggeplaatst naar fase 2 en dit betreft een behandelinhoudelijke beslissing. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in het beklag. Verwezen wordt naar RSJ 12 december 2018, 18/682/TA.

Niet bekend is dat klager niet zou hebben mogen werken. Gesproken is met de behandelcoördinator en die gaf aan dat klager zelf afstand wilde nemen omdat hij bang was dat er ruis zou ontstaan. Hij mocht wel werken. Dit zou kunnen blijken uit de rapportages die kunnen worden overgelegd. In beklag is dit niet eerder aangevoerd.

Het is juist dat geen schriftelijke mededeling is uitgereikt met betrekking tot de bezoekbeperking. Uit navraag bij sociotherapie en de portier volgt dat klager in die periode geen bezoek heeft ontvangen. Er is geen toezicht uitgeoefend op zijn bezoek. Het bezoek is niet geweigerd. Klager heeft in die periode geen aanvraag gedaan voor bezoek. Tot twee weken geleden ontving klager nooit bezoek. Vorige week heeft hij wel bezoek van zijn broer ontvangen.

Er was geen sprake van oplegging van afdelingsarrest. De plaatsing van klager in categorie 2 van het Beleid in verband met de mogelijke betrokkenheid bij de handel in drugs heeft als gevolg de terugplaatsing van fase 3 naar fase 2 van het vrijhedenbeleid. Alleen de beperking in de zin van toezicht op klagers bezoek is beklagwaardig. Uit veel hoeken kwam(en) geluiden/ruis dat klager betrokken zou zijn bij de handel in drugs.

Na de behandeling ter zitting zijn de betreffende rapportages bij de inrichting opgevraagd en ontvangen. Klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.

Klagers raadsvrouw heeft nog schriftelijk aangevoerd dat de door de inrichting verstrekte informatie enkel betrekking heeft op 4 en 10 januari 2018 terwijl klager van 14 december 2017 tot 18 januari 2018 in categorie 2 van het Beleid was geplaatst. Uit niets blijkt dat klager de overige dagen van die periode wel heeft gewerkt. In de decursus of de algemene verslagen van de dagbesteding kunnen fouten zijn geslopen of bepaalde bijzonderheden niet zijn vermeld. Om precies te achterhalen welke dagen klager heeft gewerkt, dient de aan- en afwezigheid van klager te worden opgevraagd bij de repro en de bibliotheek over de gehele periode van 14 december 2017 tot 18 januari 2018. Verzocht wordt om deze gegevens bij de inrichting op te vragen.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat gelet op het bepaalde in artikel 58, vijfde lid, Bvt een klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van een beslissing waarover hij zich wenst te beklagen, dient te worden ingediend. Klagers beklag is ingediend op 9 januari 2018 en kan derhalve alleen betrekking hebben op een periode die maximaal zeven dagen daarvoor is aangevangen.

De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en het behandelde ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klagers raadsvrouw om bij de inrichting nadere gegevens op te vragen af.

Door en namens klager is gesteld dat de bestreden beslissingen als vermeld onder a. en b. tevens de beperkingen inhielden dat klager niet naar zijn werk mocht en dat hem geweigerd is om bezoek te ontvangen. Nu de beklagrechter ter zake daarvan niet heeft beslist zal de beroepscommissie dit om proceseconomische redenen alsnog doen.

Uit de door de inrichting verstrekte voortgangsrapportages komt naar voren dat het klager in de desbetreffende periode was toegestaan om te werken. Mede in aanmerking genomen dat het hoofd van de inrichting heeft betwist dat bezoek van klager is geweigerd en heeft aangegeven dat klager in die periode geen aanvraag heeft ingediend voor bezoek en tot voor kort nooit bezoek ontving, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat daadwerkelijk sprake is geweest van een weigering van bezoek.

De beroepscommissie zal derhalve in zoverre het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Hetgeen voor het overige in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie kan zich verenigen met de met betrekking tot b. aan klager toegekende tegemoetkomingen. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beklag ten aanzien van de weigering van bezoek en de weigering om klager naar zijn werk te laten gaan, alsnog ongegrond. Zij verklaart het beroep ten aanzien van a. en b. voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, en mr. drs. J.P. Meesters en

mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op

12 november 2019.

 

           

 

                        secretaris                                             voorzitter

Naar boven