Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4281/TA, 05 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4281/TA

 

betreft: [klager]            datum: 5 november 2019

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de instelling, gericht tegen een uitspraak van 18 juli 2019 van de beklagcommissie bij genoemde instelling, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord namens het hoofd van voormeld FPC […], stafjurist, en klagers raadsvrouw mr. A.L. Pöll.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt en in een schriftelijke verklaring afstand van horen gedaan.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissingen van 4 januari 2019 tot het opleggen van de maatregelen tot weigering van alle telefonisch contact en afzondering vanwege vermoedens dat klager tijdens verlof bezig is met illegale zaken (RV 2019/18 en 22).

 

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De tekst in de maatregelen is summier maar de maatregelen zijn wel voldoende gemotiveerd. De opsteller van de maatregelen is geen jurist en heeft samenvattend een overkoepelende term gebruikt. Klager wist echter precies waarom de maatregelen zijn opgelegd en wat onder de term ‘illegale zaken’ moest worden verstaan. Direct na terugkeer van zijn verlof – klager had onbegeleid verlof voor vier tot vijf dagen – is klager gemeld dat er concrete informatie van een medepatiënt was ontvangen over een relatie van klager met het hoofd behandeling en het zich niet houden aan de verlofvoorwaarden daar klager zich op plaatsen bevond waar hij niet mocht zijn. Er zijn meerdere gesprekken met klager daarover gevoerd.

In de schriftelijke reactie op het beklag en tijdens de mondelinge behandeling daarvan is door de instelling uiteengezet waaruit de illegale zaken bestonden en die informatie is vergelijkbaar met de informatie die klager eerder mondeling had gekregen. Er is sprake van zeer concrete informatie van een medepatiënt. Niet kan worden gemeld wat die informatie inhoudt omdat het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nog loopt. De instelling kon niet een voldoende inschatting maken van klagers gemoedstoestand, activiteiten en de daarmee gepaard gaande risico’s voor de desbetreffende medepatiënt en de instelling. Klager liet zich nergens over uit. Wat betreft het verlof heeft klager geheel onverwacht het in hem gestelde vertrouwen geschonden. Door de ontvangen signalen bestond het vermoeden dat klager een verborgen agenda had. Er was sprake van dusdanig ernstige signalen en vermoedens dat de maatregelen noodzakelijk waren in het belang van het te verrichten onderzoek en in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling. Er is ingezet op een grootschalig onderzoek, waarbij klager de bestreden maatregelen zijn opgelegd en het desbetreffende hoofd behandeling per direct de toegang tot de instelling is ontzegd. Het was niet verantwoord om minder zware maatregelen op te leggen. De instelling heeft willen voorkomen dat klager het onderzoek zou kunnen frustreren door contact met anderen op te nemen. Deze maatregelen hebben geduurd totdat klager door de minister op 11 januari 2019 is overgeplaatst naar FPC Van Mesdag. Klager verleende geen enkele medewerking aan het in opdracht van de IGJ naar de ontvangen informatie in gang gezette interne onderzoek. Na afloop van de maatregelen is het onderzoek voortgezet. Geconstateerd is dat klager een liquidatie beraamde, waarnaar een strafrechtelijk onderzoek loopt.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Het beklag is terecht gegrond verklaard. Klager vermoedde wel dat het om de relatie met het hoofd behandeling en de verlofvoorwaarden ging, maar wist niet dat de term illegale zaken daarop sloeg. Er is schimmig gedaan naar klager die echt niet wist wat met ‘illegale zaken’ werd bedoeld en desgevraagd geen uitleg kreeg. Zijn raadsvrouw heeft meermalen bij de instelling navraag gedaan en pas daarna werd het klager duidelijk waarover het ging.

Als uitgangspunt heeft te gelden wat in de maatregelen is opgenomen. De maatregelen zijn vanuit een soort onderzoeksbelang opgelegd nu daarin staat vermeld dat klager geen contact met andere patiënten en netwerkleden mag hebben. De wet strekt echter niet zo ver dat beperkende maatregelen mogen worden opgelegd teneinde te onderzoeken of zich wellicht iets heeft voorgedaan wat in strijd is met de orde en veiligheid in de instelling.

De instelling zegt dat klager niet goed was in te schatten, maar dat staat niet in de maatregelen vermeld. Ook als wordt meegenomen wat de instelling ter zitting heeft verklaard, is de reden van de maatregelen onvoldoende geconcretiseerd. Het is begrijpelijk dat bij ontvangen signalen pas op de plaats wordt gemaakt, maar die signalen zijn onvoldoende om de bestreden maatregelen op te leggen. Niet valt in te zien waarom niet met een minder zware maatregel had kunnen worden volstaan. Er is geen enkele uiting of actie van klager uitgegaan op grond waarvan duidelijk was dat hij iets zou gaan doen. Klager was juist heel rustig in het telefonisch contact met zijn raadsvrouw.

Klagers raadsvrouw heeft de aangifte betreffende de door de instelling genoemde liquidatie gezien. Het gaat daarbij om een vaag verhaal van een ander waarin klager niet eens als verdachte is gehoord, wat vreemd is bij een strafrechtelijk onderzoek naar voorbereiding van een liquidatie.

 

3.         De beoordeling

Het beroep van het hoofd van de instelling is gericht tegen de gegrondverklaring van de klacht betreffende de maatregelen van afzondering en weigering van telefonisch contact op de grond dat deze maatregelen volgens de beklagcommissie onvoldoende zijn gemotiveerd in de schriftelijke mededelingen van die maatregelen. In beroep is daarom de vraag aan de orde of de bestreden maatregelen voldoende zijn gemotiveerd.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de schriftelijke mededeling van een maatregel zelf een toereikende en concrete motivering behoort te behelzen. Vast staat dat in de schriftelijke mededelingen van de bestreden maatregelen zeer summier is vermeld op grond waarvan de maatregelen aan klager worden opgelegd. In de reactie van het hoofd van de instelling op het beklag en ter zitting van de beklagcommissie en de beroepscommissie is evenwel voldoende nader toegelicht wat de grondslag voor deze maatregelen was.

Gelet op de aard van de ontvangen signalen en vermoedens betreffende het onderhouden van een relatie met het hoofd behandeling en overtreding van aan het onbegeleide verlof van klager verbonden voorwaarden, heeft het hoofd van de instelling in redelijkheid kunnen beslissen dat het in het belang van de orde en veiligheid in de instelling noodzakelijk was daarnaar onderzoek in te stellen en klager gedurende dat onderzoek de bestreden maatregelen op te leggen teneinde daarover duidelijkheid te verkrijgen en te voorkomen dat klager het onderzoek zou kunnen beïnvloeden door contact met anderen te onderhouden. Dit is, anders dan klager heeft aangevoerd, niet in strijd met de wet en kan evenmin disproportioneel worden genoemd.

Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. Lookeren Campagne, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. drs. L.C. Mulder, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 5 november 2019.

 

 

       

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven