Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2900/GA, 08 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2900/GA

betreft: [Klager]           datum: 8 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens  [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok om het beroep schriftelijk toe te lichten. De rechtsbijstand in onderhavige zaak is overgenomen door mr. K. Bruns. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat klager zijn persoonlijke verzorgingsmoment miste vanwege een aan hem opgelegde disciplinaire straf, die inging op 10 januari 2019 (IJ-2019-000055).  De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De beklagrechter heeft ten onrechte het beklag van klager niet-ontvankelijk verklaard. Klagers stelt immers op 11 januari 2019 dat hij vanwege een aan hem opgelegde disciplinaire straf zijn persoonlijke verzorgingsmoment miste. Voor de inrichting is het gemakkelijk na te gaan wanneer aan klager een disciplinaire straf is opgelegd. Klager is in zijn recht op persoonlijke verzorging, als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van de Pbw geschonden. Uit dit artikel blijkt dat de directeur zorgt dat de gedetineerde in staat wordt gesteld zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. Klager had tijdens de tenuitvoerlegging van zijn disciplinaire straf recht op zijn verzorgingsmoment. Daar heeft hij geen gebruik van kunnen maken. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Nu het persoonlijk verzorgingsmoment een gezamenlijke activiteit is als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Pbw, zijn gedetineerden, onder wie klager, aan wie een disciplinaire straf van opsluiting is opgelegd hiervan uitgesloten. Het persoonlijke verzorgingsmoment waar klager op doelt, is het reinigen van zijn cel. Klager beschikt in zijn cel over een douche en een wastafel, zodat hij zichzelf kan verzorgen.

3.         De beoordeling

Namens klager is verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van mondelinge toelichting niet is gebleken, gelet op hetgeen daartoe is aangevoerd. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Inhoudelijk

Zoals blijkt uit artikel 61, derde lid, van de Pbw vermeldt het klaagschrift zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag. Klager wordt in beroep bijgestaan door een advocaat. Weliswaar is gesteld dat sprake is van het missen van een persoonlijk verzorgingsmoment-moment en dat daarmee sprake is van een schending van artikel 44, vierde lid, van de Pbw, maar niet is toegelicht op welke wijze de directeur er dan geen zorg voor heeft gedragen dat klager tijdens zijn ‘straf apart’ in staat werd gesteld zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. Dat klemt temeer nu door de directeur naar voren is gebracht dat klager over een douche en wastafel op eigen cel beschikt. Dat de klacht eigenlijk ziet op het niet mogen reinigen van zijn cel, zoals gesteld door de directeur, blijkt verder uit niets dat door of namens klager naar voren is gebracht.De beroepscommissie gaat daar om die reden dan ook aan voorbij. Gelet op het voorgaande is de klacht dus onvoldoende nauwkeurig en specifiek geformuleerd. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met verbetering van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 8 november 2019.   

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven