Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2747/GA, 08 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2747/GA

betreft: [klager]                                               datum: 8 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 21 januari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, waarbij aan klager geen tegemoetkoming is toegekend, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de tegemoetkoming

De beklagrechter heeft geen tegemoetkoming toegekend, ondanks de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de beslissing om klager niet te laten promoveren naar het plusprogramma (ZS-JH-2018-231), op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het klaagschrift had betrekking op het uitblijven van een schriftelijk en kenbaar gemotiveerde beslissing omtrent het al dan niet promoveren naar het plusprogramma. Naar het oordeel van klager had de beklagrechter hem wel degelijk een tegemoetkoming toe moeten kennen, aangezien hem gedurende langere tijd onduidelijk is gebleven op grond van welke feiten en omstandigheden zijn verblijf in het basisprogramma voortduurde. Voorts was het voor klager onduidelijk welk gedrag, en op welke wijze, hij aan diende te passen om in aanmerking te kunnen komen voor promotie. Als niet duidelijk is welk gedrag als ‘rood’ wordt beoordeeld, kan immers ook geen aanpassing daarvan plaatsvinden. De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. De beklagrechter heeft geoordeeld dat er feitelijk wel een belangenafweging is gemaakt en dat ter zitting aannemelijk is gemaakt dat deze belangenafweging met klager is besproken. Hierdoor ziet de tekortkoming met name op het feit dat er geen schriftelijk besluit is genomen. Daarom ziet de beklagrechter geen aanleiding tot het toekennen van een financiële tegemoetkoming. De directeur kan zich vinden in deze uitspraak en verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

3.         De beoordeling

De beklagrechter heeft geen tegemoetkoming aan klager toegekend, nu ter zitting aannemelijk is gemaakt dat de belangenafweging met klager zou zijn besproken. De beroepscommissie kan zich in dit oordeel van de beklagrechter niet vinden, nu uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld RSJ 13 juli 2016, 16/0799/GA) volgt dat de afwegingen die zijn gemaakt om tot de beoordeling te komen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar dienen te worden gemaakt. Het bespreken van de belangenafweging met klager volstaat dan ook niet. Nu niet is voldaan aan vorenbedoelde eis van een schriftelijk kenbaar gemaakte belangenafweging, komt klager een tegemoetkoming toe. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming van € 30,= worden toegekend.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover daartegen beroep is ingesteld en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 8 november 2019.     

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven