Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2449/SGA, 29 oktober 2019, schorsing
Uitspraakdatum:29-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/2449/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 29 oktober 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. A.I. Cambier, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum bij de penitentiaire inrichting Vught. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 15 oktober 2019, inhoudende de verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d onder a van de Pbw (a-dwangbehandeling), ingaande op 21 oktober 2019 om 9:00 uur en eindigend op  21 januari 2020 om 9:00 uur. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 24 oktober 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 25 oktober 2019 en 28 oktober 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de voorgenomen beslissing van 8 oktober 2019, de mededeling tot toepassing van de a-dwangbehandeling van 15 oktober 2019, het advies van de behandelend psychiater van 2 oktober 2019 en het advies van een onafhankelijk psychiater van 3 oktober 2019, komt naar voren dat bij verzoeker sprake is van een chronisch paranoïd psychotisch beeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie. Uit het advies van de behandelend psychiater volgt dat verzoeker zich vanuit achterdocht en bijbehorend gevoel van onrust en angst, verbaal en fysiek dreigend opstelt. Dit doet hij in zodanige mate dat hij groepsongeschikt is. De psychiaters geven aan dat de actuele psychose en de voorgeschiedenis met heftige agressie een hoog risico oplevert voor agressie jegens derden. Volgens de behandelend psychiater bestaat het gevaar dat verzoeker een ander van het leven zal beroven of zwaar lichamelijk letsel zal toebrengen, en dat hij met zijn gedrag agressie van derden over zichzelf zal afroepen. Verder verkleint volgens de behandelend psychiater door het te lang laten bestaan van een onbehandelde psychose, de kans op een succesvolle behandeling. Uit de adviezen van de psychiaters volgt dat ook gevaar bestaat voor verdere sociaalmaatschappelijke teloorgang.

Voorts volgt uit de adviezen van de psychiaters dat verzoeker stellig en standvastig ontkent dat hij psychotisch is. Hieruit volgt ook dat verzoeker antipsychotische medicatie weigert. Er is getracht de risico’s te beperken door verzoeker in een bijzonder gestructureerd en voorspelbare omgeving te plaatsen (plaatsing in de extra beveiligde inrichting van de p.i. Vught), maar dit is volgens de psychiaters geen alternatief voor het behandelen voor de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis en evenmin een realistische optie om te kunnen continueren na verzoekers detentie. Voorts geven de psychiaters aan dat de behandeling doelmatig is, omdat van antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdragen aan het in ernst doen afnemen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter – voorlopig oordelend – de noodzaak tot toepassing van de a-dwangbehandeling voldoende aannemelijk. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de beslissing niet in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 29 oktober 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven