Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2446/SGA, 25 oktober 2019, schorsing
Uitspraakdatum:25-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/2446/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 25 oktober 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 21 oktober 2019, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van zeven dagen plaatsing in een inrichting zonder regimaire vrijheden, de gevangenis van de p.i. Dordrecht, ingaand op 21 oktober 2019 om 11.30 uur en eindigend op 28 oktober 2019 om 11.30 uur, waarbij verzoeker is uitgesloten van alle activiteiten en zijn vrijheden, behorende bij het regime in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) zijn ingetrokken, in afwachting van een beslissing tot herselectie van de Minister voor Rechtsbescherming, De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 22 oktober 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 24 oktober 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Verzoeker stelt dat de aan hem opgelegde ordemaatregel disproportioneel is en de directeur daarbij geen rekening heeft gehouden met verzoekers persoonlijke belangen. De directeur heeft afgeweken van de Landelijk geldende Sanctiekaart en zijn afwijking daarvan niet gemotiveerd. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag, komt naar voren dat verzoeker, die verbleef in de z.b.b.i. op 20 oktober 2019 bij een urinecontrole een citroenflesje met urine bij zich had. Verzoeker bood meteen zijn excuses aan het personeel aan en vertelde dat hij urine van huis had meegebracht. Ook erkende hij meteen alcohol en cocaïne te hebben gebruikt. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur geen vertrouwen meer in een goed verloop van verzoekers faseringstraject.Gelet op het vorenstaande, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de bestreden beslissing niet als disproportioneel dan wel onredelijk of onbillijk worden aangemerkt nu verzoeker heeft erkend alcohol en cocaïne te hebben gebruikt en daarmee heeft laten zien niet met vrijheden om te kunnen gaan die bij een verblijf in een z.b.b.i. horen. Voor zover  verzoeker tevens heeft bedoeld schorsing te vragen van de beslissing om hem voor te dragen voor overplaatsing naar een andere inrichting geldt dat dit geen beslissing is als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Bezwaren tegen dat voorstel kunnen in het kader van de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de selectiebeslissing naar voren worden gebracht. De voorzitter zal dit onderdeel van het verzoek daarom buiten beschouwing laten. Het verzoek zal worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 25 oktober 2019                      

                                                                                

secretaris         voorzitter

 

Naar boven