Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4546/GB, 11 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4546/GB

Betreft:            […]      datum: 11 november 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.L.J. Janssen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in de extra beveiligde inrichting (EBI) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 13 december 2014 gedetineerd. Hij verblijft sinds 10 april 2015 in de EBI. Laatstelijk op 20 augustus 2019 heeft de Minister beslist dat klagers verblijf in de EBI met zes maanden zal worden verlengd.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzet zich niet tegen de plaatsing in de EBI en hij wil hangende het hoger beroep in zijn strafzaak ook niet in een ander regime worden geplaatst. Het beroep richt zich tegen de motivering van de verlengingsbeslissing. Hierin wordt een onjuiste weergave van diverse bewijsmiddelen gegeven, wordt oude informatie hergebruikt alsof deze nieuwe bezwaren zou opleveren, worden verkeerde conclusies getrokken en staan feitelijke onjuistheden vermeld.

Het gaat bij verlengingsbeslissingen als deze steeds om een opeenstapeling van informatie en eerdere beslissingen, waardoor eerder ingenomen standpunten en eerder ingebrachte informatie steeds terugkeren. Het lijkt daardoor te gaan om een grote hoeveelheid informatie, terwijl dat niet zo is. Zo is op de eerste pagina van de bestreden beslissing informatie opgenomen zoals die vier jaar geleden was, toen net bekend was geworden dat klagers zussen tegen hem zouden gaan getuigen. Ook de informatie van oktober 2015, maart 2016, april 2016 en het GRIP-rapport van 6 februari 2017 zijn verouderd.

De informatie dat klager via medegedetineerde L.W. zou hebben geprobeerd om zijn zussen en P.V. te laten liquideren, werkt tot op de dag van vandaag door, terwijl de politie heeft geconcludeerd dat hetgeen L.W. als getuige heeft verklaard niet door onderzoek bevestigd kon worden – integendeel. L.W. heeft bovendien in mei 2017 onder ede bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zijn verklaring heeft verzonnen, in de hoop te kunnen terugkeren naar Curaçao. Aldus blijft er al sinds mei 2017 niets over van de bezwarende informatie over voortgezet crimineel handelen in detentie.

In het GRIP-rapport van 23 juli 2019 wordt verwezen naar kennelijk in augustus 2015 al binnengekomen informatie, waaruit zou blijken dat klager geld ter beschikking zou hebben gesteld aan N.F., welk geld deels beheerd zou worden door ‘Flap’ (zijnde W.L. en niet R.T., zoals de beslissing evident onjuist suggereert). Deze informatie is verouderd.

De verdediging is niet bekend met een observatie van klager en N.F. Verzocht wordt het betreffende rapport over te leggen. Aan klager wordt ten onrechte tegengeworpen dat hij zich in de EBI graag bij een groep medegedetineerden wil voegen. Hij verblijft al viereneenhalf jaar in de EBI en dat valt hem natuurlijk zwaar. Hij wil niet zozeer contact met specifieke medegedetineerden, als wel graag uit zijn isolement komen.

Klager heeft belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat hij in de bestreden beslissing in verband wordt gebracht met zeer ernstige strafbare feiten. Hij wil deze (onder meer) corrigeren om te voorkomen dat de informatie bij latere beslissingen – wanneer klager zich wel zou willen verzetten tegen de verlenging – hem nog steeds zal worden tegengeworpen. De overheid is gehouden een evident onjuiste grondslag van haar beslissingen te herzien. Anders zou elke niet steekhoudende argumentatie kunnen volstaan, zolang degene jegens wie de beslissing wordt genomen zich niet tegen de consequentie van die beslissing verzet. Dat kan rechtens niet juist zijn, temeer nu een beslissing als deze verstrekkende gevolgen heeft voor de wijze waarop gedetineerden hun vrijheidsbeneming moeten ondergaan.

Het is verbazingwekkend dat namens de Minister pas na een maand wordt gereageerd en dat die maand onvoldoende zou zijn geweest om inhoudelijk te reageren op informatie die al jarenlang ten grondslag wordt gelegd aan de beslissingen tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Iedere overheidsfunctionaris die enigszins in de materie is ingevoerd, zal de evidente onjuistheden per ommegaande aan de Minister kunnen bevestigen. Het kennelijke gebrek aan inzicht van de Staat in de materie heeft haar echter er niet van weerhouden beslissingen met grote impact als deze te nemen. De Minister kan en moet het door hem gewenste nader onderzoek verrichten. Er bestaat geen enkele rechtsgrond voor de beroepscommissie om eerst bij wijze van tussenvonnis te beslissen over de ontvankelijkheid en de Staat vervolgens – indien klager ontvankelijk wordt verklaard – alsnog in de gelegenheid te stellen inhoudelijk te reageren.

Klager verzoekt te worden gehoord.

3.2.      Namens de Minister is daarop als volgt gereageerd. Klager verzet zich niet tegen zijn plaatsing in de EBI. Met het ingestelde beroep wil hij de verlenging niet ongedaan maken. Er is ook niet om een tegemoetkoming verzocht. Klager dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep (vgl. RSJ 8 februari 2018, 17/2103/GB). Indien het beroep inhoudelijk zal worden beoordeeld, wordt verzocht een nadere termijn te stellen voor een inhoudelijke reactie. In dat geval wordt voorts verzocht een mondelinge behandeling te bepalen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing tot verlenging van zijn verblijf in de EBI. Hij heeft daarbij te kennen gegeven niet uitgeplaatst te willen worden, maar een nieuwe beslissing met een andere motivering te verlangen. De vraag is of klager belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van dit beroep.

4.3.      De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde, zeker indien deze zoals bij klager het geval is al jarenlang in de EBI verblijft, gebaat is bij een juiste motivering van jegens hem genomen beslissingen. Dat betekent evenwel niet dat in deze beroepsprocedure rechtens een belang moet worden aangenomen indien, zoals in dit geval, een rechtsmiddel slechts gericht is tegen de motivering van de beslissing.

4.4.      Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde beroep instellen tegen een beslissing van de Minister, zoals de onderhavige. In haar uitspraak kan de beroepscommissie de bestreden beslissing vernietigen, indien zij van oordeel is dat de beslissing – kort gezegd – in strijd met de wet of onredelijk en onbillijk moet worden geacht (artikel 68, tweede lid, in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Pbw), in welk geval de rechtsgevolgen – voor zover mogelijk – ongedaan gemaakt moeten worden (artikel 68, zesde lid in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Pbw). Daarbij kan de beroepscommissie een tegemoetkoming toekennen voor zover de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken (artikel 68, zevende lid in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Pbw).

4.5.      Uit de hiervoor geschetste beroepsprocedure volgt dat slechts de rechtsgevolgen van een bestreden beslissing in de beroepsprocedure kunnen worden vernietigd. Klager verzet zich niet tegen de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing en heeft bovendien niet om een tegemoetkoming verzocht, voor zover sprake zou zijn van onomkeerbare rechtsgevolgen. Daarom heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De beroepscommissie zal hem daarin dan ook niet ontvangen.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 11 november 2019.

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven