Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2820/GV, 30 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2820/GV

betreft: [klager] datum: 30 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 10 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.D.Adjiembaks, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 december 2003 genomen – en op 4 december 2003 aan klager uitgereikte – beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager het beroep als volgt toegelicht. Klagers moeder, die in Bosnië verblijft, is in een ziekenhuis opgenomen geweest in verband met een hersenbloeding. De band met zijn moeder is hecht en duurzaam. Klagers moeder is nietverzekerd en krijgt geen medische hulp vanuit haar omgeving. Het is noodzakelijk dat klager zijn moeder komt bezoeken, zodat hij haar psychisch en medisch kan (doen) bijstaan. Het feit dat het verlofadres buiten Nederland ligt,dient niet per definitie tot afwijzing van klagers verzoek te leiden. Dit geldt ook voor het feit dat klager geen legale status in Nederland heeft. Weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van deinrichting, hierna de Regeling, doen zich niet voor.

Bij brief van 24 december 2003 heeft klager gereageerd op de inlichtingen en opmerkingen van de Minister. Volgens klager klopt hetgeen is opgemerkt over zijn illegale status en zijn grote strafrestant niet. Wat het eerste betreftmerkt klager op dat zijn dossier van Den Bosch naar Arnhem is gestuurd voor heroverweging van zijn ilegale status. Wat het tweede betreft merkt klager op dat in een beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is overwogendat hij op 2 april 1998 tot een gevangenisstraf van acht jaar is veroordeeld, hetgeen onjuist is.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek is afgewezen, gelet op zijn illegale verblijfsstatus. In de reactie op het beroepschrift heeft de Minister daar nog aan toegevoegd dat sprake is van een groot strafrestant.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht heeft klagers verzoek tot strafonderbreking naar de Minister gestuurd zonder daarbij inhoudelijk te adviseren. De directeur heeft wel opgemerkt dat klager is uitgelegd dat heterg moeilijk is tijdens een detentie naar het buitenland te kunnen gaan wanneer, zoals in klagers geval, sprake is van een illegale status en een groot strafrestant.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 14 juni 2005. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiairehechtenis van 10 dagen te ondergaan.

Krachtens artikel 36 van de Regeling kan, voorzover hier van belang, strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondereomstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft.

Voor de beroepscommissie is, gelet op de namens klager overgelegde bescheiden en de door de inrichting verstrekte informatie, voldoende aannemelijk geworden dat klagers in Bosnië woonachtige moeder een hersenbloeding heeft gehad entijdelijk in een ziekenhuis heeft verbleven. Zij ziet voorts in welk belang bij het toestaan van strafonderbreking is gediend. Niettemin komt zij, met name gelet op klagers illegale status en het nog forse strafrestant – klagersv.i.-datum is vooralsnog bepaald op 14 juni 2005 –, tot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 30 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven