Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2751/GV, 30 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2751/GV

betreft: [klager] datum: 30 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 2 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, gedateerd 25 november2003, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 november 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), welke op 20 november 2003 aan klager is uitgereikt,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is al zes en een half jaar gedetineerd. Zijn vrouw heeft al die tijd alleenvoor de kinderen moeten zorgen, hetgeen geleid heeft tot depressie, waarvoor ze al langer dan een jaar de Riagg bezoekt. De psycholoog van de Riagg is van mening dat strafonderbreking heel goed zou zijn voor klager en zijn gezin.Klagers oudste dochter van twaalf jaar heeft eetstoornissen en moet een psycholoog bezoeken. Klagers zoon van zes en een half jaar oud loopt continu ruzie te maken. Ze missen een vaderfiguur in huis. Het is klagers vrouw teveelgeworden en ze kan het niet meer aan. Klager verzoekt om een of twee weken strafonderbreking om de geestelijke schade in zijn gezin te beperken en zijn huwelijk niet te doen stranden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In plaats van strafonderbreking lijkt het meer zinnig om de gezinsproblematiek professioneel aan te pakken. Een korte aanwezigheid van de vader is geen oplossing die structurele verandering zou kunnen brengen. De vader komtvoorlopig niet vrij. Van belang is dat zijn gezin op korte termijn adequaat geholpen kan worden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft klagers functioneren in de inrichting positief beschreven, maar geen advies uitgebracht ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat, gelet op de ernst van het door klager gepleegde feit, de opgelegde straf en de maatschappelijke onrust, die is ontstaan als gevolg van het delict,er geen termen aanwezig worden geacht om een strafonderbreking toe te staan. Klager heeft er zelf voor gekozen om zijn gezin uit te breiden tijdens detentie en zijn vrouw alleen voor de opvoeding te laten zorg dragen. De in zijngezin ontstane crisis dient op een andere wijze dan door strafonderbreking opgelost te worden.
De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft onvoldoende reden gezien voor positief advies. In plaats van strafonderbreking is eerder contact met een maatschappelijke organisatie nodig, die klagers vrouw zou kunnenhelpen. Een korte aanwezigheid van klager is geen oplossing die structurele veranderingen brengt.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek, wegens moord en handelen in strijd met artikel 31 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 juni 2006.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 juncto 23 kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstig psychische nood verkerende levenspartner of kind.

De beroepscommissie overweegt dat, gelet op de mededeling van de medisch adviseur, niet is gebleken van een noodzaak als bedoeld in de Regeling tot het verlenen van strafonderbreking. Gelet op het vorenstaande is geen sprake vanbijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 30 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven